Piter Boersma

Piter Boersma – Molwrot Roman (2017)

Met Molwrot, zijn tiende roman, levert Gysbert Japicxprijswinnaar Piter Boersma (1947) weer een prima roman af. Net als bij zijn vorige roman komt dat niet als een verrassing, omdat het boek eerder als feuilleton te lezen is geweest.

Van 15 februari 2013 tot 22 maart 2016 plaatste het tijdschrift Ensafh alle 33 hoofdstukken van het boek als feuilleton. De boekvorm kent slechts kleine wijzigingen ten opzichte van de feuilletonversie: de laatste zinnen van hoofdstuk 6 van het feuilleton zijn in de boekversie de beginzinnen van hoofdstuk 7. Hetzelfde geldt voor de hoofdstukken 12 en 13.

Het begin van de roman maakt direct nieuwsgierig omdat de verhoudingen tussen de personages aanvankelijk onduidelijk zijn. Seleina is een raadselachtige vrouw die iets in de wapenhandel doet. Ze woont in Amsterdam vlakbij het Vondelpark en is veel in het buitenland. Catrinus is haar Nederlands-Friese minnaar; hij vertelt verhaaltjes, vaak wrede, over mollen. Ze kennen elkaar van de middelbare school in Leeuwarden.

Sinds een paar weken kent Seleina de Servische ex-soldaat Alexander Boban die ze in een kroeg in Belgrado heeft ontmoet. Seleina neemt Alexander mee naar Amsterdam omdat ze denkt dat ze wat aan hem heeft. In ieder geval ook op seksueel gebeid, want eenmaal terug in Amsterdam heeft ze een avondje fantastische seks met beide mannen. Via sporadische gesprekjes van vooral Seleina met Alexander blijkt dat Seleina in Belgrado iemand omgelegd heeft en ze zegt ook als jong meisje in Friesland een moord gepleegd te hebben. Wat er precies gebeurd is, blijft lang onduidelijk, maar die gebeurtenis is bepalend geweest voor de rest van haar leven.

Seleina heeft plannen om met Alexander eerst een paar dagen naar Parijs te gaan, waar hij een vals paspoort krijgt, om daarna door te reizen naar Paaseiland. Catrinus vindt dat allemaal heel normaal. De raadselachtigheid rond de personages en hun handelen en beweegredenen, vooral van Seleina, geven de roman vaart. Een enkele keer zakt het verhaal wat in, bijvoorbeeld in de beschrijving van het boottochtje van Seleina en Alexander over de Seine.

Er hangt een aparte sfeer in het boek. Dat komt onder andere door de bijna tegengestelde milieus waarin Seleina zich beweegt. Seleina zit in de wapenhandel en heeft louche connecties met de hoogste kringen in Balkanlanden. Zo moet ze in opdracht van de Servische president een in het geheim in Frankrijk vastgehouden Bosniër laten vermoorden. Ze denkt dat ze daar Alexander goed voor kan gebruiken.

Tegelijkertijd praten Seleina en Alexander met elkaar en met de personen die ze tegenkomen over de schrijvers Pablo Neruda en Gustave Flaubert, de schilder Kokoschka en vooral over de componist Mahler. Op Paaseiland blijkt namelijk net wanneer Alexander en Seleina daar verblijven een groot Mahlerfestival te zijn. Elke dag wordt op een andere locatie een symfonie, vaak aangevuld met enkele liederen, van Mahler gespeeld. Zo ontmoeten Alexander en Seleina diverse Mahlerfans, onder wie een Belg, een Chinees en een Duitser, die voortdurend liedteksten van Mahler citeren.

De twee ogenschijnlijk onverenigbare werelden, die van de harde criminaliteit en die van de hogere kunst, passen overigens goed bij de wat duistere Seleina. “Ik hâld fan heech en ek fan leech, fan ljocht en ek fan donker” zegt ze zelf in het begin van hoofdstuk 4. Maar wanneer de werelden door elkaar dreigen te lopen, wordt de sfeer ook wel eens wat grimmig. Als de Belgische Mahlerfan Paul Mols iets te veel doorvraagt naar de achtergrond van Seleina, zegt ze: “‘Dat sil ik dy sizze Paul. Ik sit yn ’e ynternasjonale wapenhannel en dêr hâldst dy stil oer, oars silst dit eilân ferlitte yn in lykkiste.’” (p. 113). Paul laat dat onderwerp dan ook wijselijk meteen rusten en houdt vervolgens een verhandeling over Alma Mahler en de positie van de vrouw in een door mannen overheerste wereld.

Alma Mahler, de vrouw van Mahler en later van de architect Gropius en de schrijver Werfel en minnares van de schilder Kokoschka, komt diverse keren in het boek ter sprake. Parallellen tussen Seleina en Alma Mahler zijn er zeker: zoals Alma Mahler gebruik maakte van haar mannen om zichzelf een positie te verschaffen, zo lijkt Seleina de mannen om zich heen ook te gebruiken. Alexander heeft dat ook wel door. Tegen het eind van het boek stuurt Seleina Alexander naar Parijs, terwijl ze zelf doorrijdt naar Amsterdam. Alexander vertrouwt het niet helemaal en vraagt: “‘Kin ik der wis fan wêze dat ik yn Parys feilich bin?’. ‘Ja,’ sei se, ‘mar hûndert prosint wis bist nea.’”

Terug in Amsterdam zoekt Seleina direct haar heil bij Catrinus en probeert zo ook in het reine te komen met haar verleden. Daar heeft ze het moeilijk mee, want de herinnering aan wat er gebeurd is, beperkt haar enorm. Ze heeft zich nooit aan iemand durven binden en kan zich in haar persoonlijke leven niet goed uiten. “Der is neffens my net ien dy’t sa ûndergrûnsk libbet as do”, zegt Catrinus dan ook tegen haar. Hoe geslaagd als zakenvrouw Seleina ook is en hoe gemakkelijk en goed ze seks heeft met mannen, haar gevoel van eenzaamheid lijkt onoplosbaar.

Uiteindelijk is het de kunst, taal gekoppeld aan muziek in dit geval, die troost biedt. Met behulp van de liederen van Mahler en speciaal diens eerste liederencyclus ‘Lieder eines fahrenden Gesellen’ slaagt de auteur er haast wonderbaarlijk in om voor Seleina een open einde met een behoorlijk goed vooruitzicht te regelen. En dat mag, zeker ook gezien de voortdurende dreiging waarin Seleina zichzelf manoeuvreert, gerust als een verrassende prestatie gezien worden.

 

boersmakreftproefPiter Boersma – De krêftproef Roman (2012) Ook als e-book.

Helemaal verrassend is het niet, dit nieuwe boek van Boersma. Behalve dat er de afgelopen jaren al fragmenten gepubliceerd zijn op het literaire internettijdschrift Ensafh, heeft het boek ook raakvlakken met eerder werk van de auteur. Piter Boersma (1947) debuteerde in 1974 met een dichtbundel. Hij schreef daarna regelmatig dichtbundels, verhalen, romans en vertalingen van toneelstukken en was vanaf de oprichting betrokken bij het Fries literaire tijdschrift Hjir. Voor zijn roman It libben sels kreeg hij in 1997 de Gysbert Japicxprijs.

De krêftproef is zijn negende roman. Bij het lezen van het begin van het boek moest ik sterk denken aan Nescio’s Titaantjes uit 1915, hoewel er minstens zoveel verschillen als overeenkomsten zijn. Overeenkomsten zijn bijvoorbeeld het streven van een aantal personages om de wereld beter te maken en dan nog vooral de eigenwijsheid waarmee ze dat denken te kunnen doen. Gesprekken daarover voeren ze vooral op wandelingen de stad, Ljouwens, uit of liggend in de berm. Daarnaast is er de haast achteloze en ironische schrijfstijl waarin de auteur de gebeurtenissen beschrijft. Verschillen zitten onder andere in de leeftijden van de personages: zijn het bij Nescio jonge twintigers, bij Boersma zijn het meest dertigers. Ook hebben vrouwen bij Boersma een wat grotere rol dan bij Nescio en vooral: bij Boersma zijn de plannen van de romanpersonages en de beschreven gebeurtenissen een stuk absurdistischer en worden ze ook nog eens uitgevoerd.

Een mooie absurdistisch aandoende passage in het begin van het boek is het hoofdstuk over de reis naar de maan. Op een sprookjesachtig mooie avond waarin de maan schijnt, gaan drie vrienden naar de maan. Ze zullen niet zo lang gaan, want het moet er erg koud zijn. Ze wandelen over een weggetje langs een sloot in de richting van de maan, die in de sloot schijnt. Dan stapt één van de mannen op de maan en zakt er niet door. Als nummer twee er wat onhandig ook op stapt, valt hij en neemt de eerste in zijn val mee het water in. ‘Daar gaat onze droom’ zegt de één; de ander constateert dat het er inderdaad erg koud is.

De roman zet sterk in, met een piepklein hoofdstukje van driekorte zinnen: “Se dûnsen dat it sta sei en songen. Mar doe begûn op in stuit it echte aventoer. De wiere krêftproef begûn.” Daarna leren we een voor een de personages kennen, een twintigtal, waaronder naast figuren als Lippe Houtsma, Sjoerd en Wytske Visser, Willem Rypstra en Klaske Vellinga ook ‘de op handen gedragen schrijver’ Richard Brautigan, de dichters Paul van Ostaijen en Arthur Rimbaud en meer literaire voorbeelden van de auteur. Hoofdpersoon is Jelle Westerbaan, een romanticus, een Don Quichot, goed in het bedenken van acts. Hij besluit op zijn 35e een driedelige missie te hebben, namelijk uit te vogelen wie hij is, waar hij is en als derde de wereld gelukkiger te maken. “Dat lêste doel, dat liket my goed,” zegt Reinou, een vriendin, als ze van zijn plannen hoort. “Mar ik wit net ast dêr wol slach fan hast,” voegt ze eraan toe.

Daniil Charm, vriend en overbuurman van Jelle, is absurdist en alleen geïnteresseerd in onzin. Hij steunt Jelles strijd om de wereld gelukkiger te maken. De futurist Velimir Chlebnikov, een goede vriend van Jelle Westerbaan, is een idealist ‘die niet tegen idealistische praatjes kan’. Hij is de zelfbenoemde voorzitter van de club van 317 presidenten die in plaats van de gewone regeringen de wereld gaat besturen. Althans, dat is Chlebnikovs plan. Bovendien stelt Chlebnikov, nadat Jelle zijn doel verteld heeft, zich ook ten doel om op een afgelegen stukje land dat hij gekocht heeft de ene steen op de andere te zetten, waarbij iedereen mag helpen. Het moeten wel bakstenen zijn en er moeten letters of een heel woord op staan.

Nadat de vriendengroep in een café al eens heeft zitten filosoferen over wat een echte krachtproef is, komt Jelle Westerbaan op een gegeven moment met dé krachtproef. Hij wil, met hulp van zijn vrienden en met de bewoners van een wijk een flatgebouw bouwen, niet omhoog, maar de grond in. En dan minimaal 150 meter diep, want het moet overweldigend worden. “Dit klinkt ryklik fantastysk,” zegt de architect met wie Jelle overlegt en hij wijst op de kosten. Jelle laat zich niet afschepen: “Do hast de ûnmooglikheid fan myn dream foar eagen, mar ik soe graach fan dy witte wolle wat technysk mooglik is en hoe ’t myn dream dêryn oerein bliuwe kin.”

Eén van de verdiensten van Boersma is dat hij de absurdistische ideeën en gebeurtenissen op een nogal laconieke toon als de gewoonste zaken van de wereld presenteert, wat heerlijke tafereeltjes oplevert. De personages lijken soms met elkaar aan een half woord genoeg te hebben, maar net zo makkelijk praten ze nogal eens langs elkaar heen. Nadat hij het uitgemaakt heeft met zijn vriendin Daniëlle, loopt Jelle Westerbaan met Reinou Wobbes naar het bouwterrein van Chlebnikov waar ze over het hek heen hangen. Na de vraag van Reinou aan Jelle ‘Wat seist derfan?’ ontspint zich de volgende dialoog:

‘In goed idee.’
‘Wat?’
‘Do en ik.’
‘Ik hie it oer Chlebnikovs syn bouwurk,’ sei er.
‘It is goed,’ sei se.

Behalve dat dit stukje humoristisch is, laat het ook een deel van de thematiek zien, een thematiek die we wel vaker in het werk van Boersma aantreffen. Ondanks vriendschappen, waarbij de vrienden vaak genoeg elkaar raak de waarheid zeggen, lukt het niet altijd om echt contact met de ander te hebben, om echt begrepen te worden, waardoor men langs elkaar heen leeft. Regelmatig is er miscommunicatie tussen de personages of zijn er gewoon ergernissen, waarna er klappen vallen, wat soms ontluisterend is, omdat de personages op de meeste momenten juist zo beschaafd met elkaar om lijken te gaan. Aan de andere kant toont het boek ook de kracht van de fantasie. De personages verzinnen beelden en gaan desnoods luchtfietsen, maar anders dan in de werkelijkheid laten ze zich niet ontmoedigen door de vraag of hun ideeën wel te realiseren zijn. Al filosoferend, hoe absurd soms ook, gaan ze ook aan de slag, met verrassend resultaat.

Er zitten talloze humoristische passages in het boek, zoals de agenda van tien punten die de club opstelt voor de wijkbijeenkomst; met onder andere agendapunt 2, een voordracht van 50 woorden van Daniil Charms om in de goede stemming te komen, agendapunt 4, de voordracht van 100 woorden van Chlebnikov ‘om de mensen open te zetten, dat wil zeggen toegankelijk te maken voor wat ze te horen krijgen’, waarna Jelle Westerbaan in agendapunt 5 zijn plan mag openbaren in 901 woorden. Prachtig is ook het hoofdstukje ‘Skimerje’, waarin Daniil Charms bij Homme Booij binnenstapt die zit te schemeren. Dat doet geen mens meer, schemeren, zegt Daniil, maar Homme probeert Daniil het te leren. Dat lukt niet echt, want Daniil wordt afgeleid door aan de atlasvlinder te denken, maar daarvoor moet je naar Zuidoost-Azië. Homme maakt zich ongerust over die fantasie van Daniil: “Ik sjoch de skimer, as ik skimerje.”

Boersma schreef met De krêftproef een uitermate leesbaar, humoristisch en fantasierijk boek, waar genoeg over valt na te denken, ook nadat je het uit hebt. Deze utopistische of absurdistische roman, ideeënroman en vooral humoristische roman is een geslaagde krachtproef, ja een meesterproef. In het boek speelt de taal een grote rol. Behalve dat de auteur in een prachtig verzorgde stijl schrijft, zoeken de personages ook vaak met elkaar naar de juiste formuleringen of woorden. Niet voor niets worden er door de ruim aanwezige dichters gedichten geschreven, is de titel van een hoofdstuk ‘Fiif wurden en fiif klisjees’, wordt de schoonheid van het woord ‘nocht’ besproken of wordt beredeneerd waartoe woorden in staat zijn. Daarom is het des te jammer dat een redacteur of een corrector niet alle typfouten en andere slordigheden eruit heeft gehaald.

boersma-stjoerstrjitmakkerPiter Boersma – Stjoer de strjitmakker Gedichten (2010)

Ook in zijn achtste dichtbundel kiest Boersma (1947) een nieuw uitgangspunt. Nu eens niet, zoals in zijn laatste bundels, een bepaalde vorm, maar hij schrijft de 62 gedichten vanuit het perspectief van dingen. Die worden daardoor gepersonifieerd, krijgen gevoelens, maar daar gaat het niet eens zozeer om. Door deze invalshoek worden de anders zo gewone dingen minder gewoon. De gedichten bevatten, net als die in zijn vorige bundel, meestal geen diepzinnige gedachten en observaties en toch blijven ze boeien, door herkenning of juist verwondering of door een humoristische constatering. Zoals K. Schippers in de zestiger jaren al wilde dat een lezer door een gedicht anders naar de dingen ging kijken, zo bewerkstelligt Boersma die ervaring in deze gedichten die in toegankelijke taal geschreven zijn.

Nadat we de trottoirband, de terrastegel, de ligusterhaag al gehad hebben, gaat het vierde gedicht over de trottoirtegel. In dat gedicht, waaraan de titel van de bundel ontleend is, voelt de omhoog liggende tegel zich ongemakkelijk omdat mensen over hem vallen en de tegel eindigt met:

(…)
ik bin in ergernis

soargje foar iepen knibbels
alris foar in stikkene pols
in gat yn ‘e holle

wa wol soks no
lis my wer rjocht
stjoer de strjitmakker

Vaker hebben de dingen ergernissen of onvervulde verlangens zoals ook het buxusboompje dat het vreemd te moede is omdat het als enige niet in de rij staat maar alleen in het gras, het hoefijzer dat op zijn kop hangt of de wilg die gekocht is om geknot te worden. Veel gedichten eindigen dan ook met zinnen als ‘nee, ik kin gjin kant út’ (de ligusterhaag), ‘dat fyn ik spitich’ (het stukje wortel), ‘bin ik der aanst / net mear’ (de plank) of ‘skamje moat ik my’ (de lijst). De kuit, naast de vele planten en bomen het enige ‘levende ding’, is ook één van de weinige dingen die zich gelukkig voelen, want: ‘fan har oannimlijk stal / binne wy it / dy’t har foar him / opwinend meitsje’.

De meeste dingen komen uit de directe leefomgeving: de bloempot die vanwege en scheurtje in de schuur gezet is; onkruid dat dichtbij een akelei staat en daardoor niet weggeschoffeld is; vitrage die al een paar keer meeverhuisd is en nu in de slaapkamer meestal achter de gesloten overgordijnen hangt. Een enkele keer zijn het ‘grotere’ dingen, zoals een eiland of een ster, of abstracte zaken als het woord lepel of het getal 62 dat in het laatste gedicht aan het woord komt en eindigt met:

twaensechstich
dat bin ik
ik jou syn âldens oan
it tal gedichten
ik bin it nûmer
fan dit gedicht

boersma-ritueelPiter Boersma – Ritueel (2005)

Net als in vorige dichtbundels speelt Piter Boersma (1947) in zijn 7e bundel met de vorm van de gedichten. Was dat in de 6e bundel de sonnetvorm, hier gebruikt hij net als in andere bundels het vrije vers op een speciale manier. De gedichten hebben een verschillend aantal regels, variërend van 4 ultrakorte tot 19 lange regels. Alle regels staan gecentreerd op de bladzij en de dichter gebruikt geen leestekens en hoofdletters. De lezer moet de tekst, met voortdurend enjambementen, zelf in zinnen verdelen. Omdat in de gedichten vrij alledaagse gebeurtenissen beschreven worden, zijn ze desondanks niet moeilijk te lezen. De titel van de bundel dekt prachtig de lading. Van ritueel 1 tot en met ritueel 53 worden zaken als het naar binnen laten van een kat, de gestalte van een vrouw of het nadenken over dagelijkse beslommeringen beschreven. En hoewel de vorm niet meer dan een trucje lijkt, krijgen de gedichten ondanks de gewone inhoud, door die vorm en de precieze formulering van de dichter een aparte lading en stijgen de dingen die hij beschrijft toch uit boven de alledaagse werkelijkheid.

Piter Boersma – Sniebalfokstrot Boekewikegeskink (1995)
Na enkele dichtbundels schreef Piter Boersma met dit Friese boekenweekgeschenk na jaren weer proza. In deze kleine novelle wordt de hoofdpersoon Esau door zijn vrouw de laan uitgestuurd, omdat ze erachter is gekomen dat hij een vriendin heeft. Na een vluchtige andere verhouding krijgt Esau ineens herinneringen aan zijn jeugd in Wartena. Als hij bij toeval een oude vlam uit Wartena tegenkomt, worden de herinneringen steeds sterker. De lezer springt, met de hoofdpersoon, telkens tussen heden en verleden heen en weer: nu eens is Esau de jongen wie het maar niet lukt een meisje te versieren, dan weer is hij de volwassen man die het materieel gemaakt heeft, maar verder alleen is. Ten slotte komt de lezer erachter waarom Esau als jonge vent hals over kop zijn geboortedorp heeft verlaten en er niet meer is teruggekeerd. Boersma schrijft vlot Fries en weet soepel het verleden en heden van de hoofdpersoon met elkaar te verbinden in dit boekenweekgeschenk dat in een uurtje te lezen is.

Piter Boersma – It swurd út ‘e stien (1992)

Piter Boersma is zo langzamerhand bezig om een degelijk literair oeuvre op te bouwen met verhalen, romans en poëzie. Na de dichtbundel Under it twangjok duurde het vier jaar voor hij met een nieuwe kwam. Die bundel is door de critici lovend ontvangen, o.a. omdat Boersma de zelfopgelegde dwang van een vaste vorm zo creatief gebruikte. Dat doet hij ook in deze bundel. Hier is niet het getal 8 belangrijk, zoals in de vorige bundel, maar het getal 9: driekwart van de bundel bestaat uit cycli van 9 gedichten van 9 regels met 9 lettergrepen. Net als bij de vorige bundel gebruikt Boersma veel enjambementen en geen leestekens. Maar door een pakkend ritme lezen de cycli als een trein. De inhoud is mystiek en aards tegelijk. Het is hartstochtelijke liefdespoëzie, waarbij de aanbedene nu eens goddelijke, dan weer heel menselijke eigenschappen aangemeten krijgt. Ademloos wordt de lezer heen en weer geslingerd tussen verhevenheid en geilheid. Aan het eind staat hij weer met beide benen op de grond, net zo bang als de dichter omdat het leven uiteindelijk net zo onzeker is als een kaars in de wind.

Piter Boersma – Under it twangjok (1988)

Na zijn dichtersdebuut in 1974 schreef Boersma enkele verhalenbundels en romans. Dit is weer een dichtbundel, die bestaat uit vier cycli van elk acht gedichten. De eerste cyclus gaat over de problemen van de dichter, die wat hij wil zeggen in een bepaalde vorm moet gieten. In de tweede staan liefdesgedichten, waarin de dichter ongeremd zijn gevoelens uit voor een vrouw. De derde cyclus staat boordevol spanning van opgekropte emoties, die er soms uitkomen als haat, agressie, zelfs moordzucht. In de laatste cyclus lijkt aanvankelijk de catharsis aan te breken, maar ook in deze cyclus duikt weer de wanhoop op om de gecompliceerdheid van het bestaan. Die wanhoop komt ook in de andere cycli steeds naar voren. Boersma dwingt in deze bundel de taal in blokken van telkens 16 regels van ongeveer gelijke lengte. Daardoor gebruikt hij veel enjambementen en breekt hij veel woorden af, en dat maakt, met het totaal ontbreken van leestekens of hoofdletters, deze gedichten vrij moeilijk. Ook de beeldspraak is nogal uitbundig. De geoefende poëzieliefhebber kan daar wel doorheen bijten en doordringen tot de kern van deze poëzie.

Piter Boersma – Op weagjende grûn. (1984)

In de Cumulusrige verschijnen elk jaar vier volwaardige dichtbundels voor een redelijke (en bij abonnement zelfs lage) prijs. Het lettertype van de reeks van 1984, waarin deze nieuwe bundel van schrijver/dichter Piter Boersma is uitgegeven, vind ik minder fraai dan dat van de reeks van 1983. Het omslag van Ap Maliepaard past wel prima bij de inhoud van deze bundel. Riethalmen op de voorgrond en een kerktoren in de verte geven direct de sfeer van een aantal gedichten die gaan over het landschap zoals de dichter dat nu of in zijn jeugd beleefd heeft. In één van die gedichten spreekt de dichter over het zwart van het water (=’pijniging’) en de schittering van de zon (=’genieting’). Opvallend vaak kiest de dichter bewust voor kleuren, voor warmte, voor licht tegenover de zwarte dingen van het leven, zoals het gebonden-zijn en het isolement. Dat geeft aan deze zeer toegankelijke gedichten een heel aparte, positieve sfeer.