Wilco Berga – Dat it streamt (2011)
Dichter, schrijver, vertaler en beeldend kunstenaar Wilco Berga (1947) schrijft sinds 1983 poëzie, proza en toneelstukken in het Fries en het Nederlands. Hoewel zijn eerste bekroning, in 1983, een Rely Jorritsma-prijs voor een Fries verhaal was, is Dat it streamt (2011) nu pas zijn eerste verhalenbundel. In vrijwel alle verhalen zien we de hoofdpersonen aan het begin van het verhaal middenin een voor de lezer wat onduidelijke situatie. Gaandeweg het verhaal wordt meestal duidelijk hoe de situatie in elkaar zit en vaak volgt er dan een redelijk verrassende afloop.
Het titelverhaal, waarmee de bundel ook opent, is daarvoor illustratief: de lezer komt in contact met een ik-figuur die haar enige zus twaalf jaar niet gezien heeft. Om een of andere reden heeft zij zelf het contact met haar jongere zus verbroken. Nu heeft deze weer contact met haar gezocht. Mooi beeldend beschrijft Berga de nauwelijks verborgen jaloezie van de ik-figuur op haar zus. Die zus weet namelijk wel met de stroom mee te gaan, ook al wordt ze dan wel eens als een plank op een zandbank gesmeten. Het slot is overigens niet het meest overtuigende deel van dit verhaal, ja zelfs aan de flauwe kant. Misschien komt dat wel omdat het net iets te expliciet is, ook al wordt niet eens met zoveel woorden gezegd dat de ik-figuur aan het eind nu eens net zo handelt als haar jongere zus altijd deed.
Wat dat betreft is het tweede verhaal, ‘Perdido’ subtieler en daardoor verrassender en vooral raadselachtiger. De lezer weet zonder dat het expliciet gezegd wordt wel wat er gebeurd is tussen een vader (trompettist) en zijn dochter (zangeres), maar omdat we het verhaal zien door de ogen van de niet helemaal ingewijde nieuwe vriendin van vader, blijft de ware toedracht en ook de precieze afloop toch wat vaag.
In de helft van de acht verhalen is er een vrouwelijke hoofdpersoon. Opvallend is dat in die verhalen een ik-figuur aan het woord is, terwijl Berga in de verhalen met een mannelijke hoofdpersoon een personaal perspectief kiest. In de meeste verhalen heeft de hoofdpersoon een zekere moeizame verhouding met anderen; daarnaast heerst in menig verhaal een enigszins mysterieuze sfeer, meestal veroorzaakt door het feit dat de lezer niet alles weet van de dingen die een rol spelen in het verhaal.
Berga heeft een mooie, rustige stijl van schrijven, met voorzichtige, maar doeltreffende beeldspraak en hij weet vooral goed gedoseerd een verhaal op te bouwen en af te ronden. Dit zijn geen schokkende of opzienbarende, maar wel bijzonder goed geschreven, interessante en pakkende literaire verhalen.
Wilco Berga – Harnzer tijgedichten/Harlinger getijgedichten (2010)
Schrijver en beeldend kunstenaar Wilco Berga (1947) is inmiddels aan zijn zevende dichtbundel toe. Als dichter debuteerde hij in 1990 met Reiger, vis en man / Reager, fisk en man, een dichtbundel waarin naast de Friese gedichten een Nederlandse vertaling opgenomen is. Ook zijn vorige twee bundels verschenen tweetalig, net als deze nieuwe bundel Harnzer tijgedichten/Harlinger getijgedichten. Berga maakte zowel de Nederlandse versie van de gedichten, die telkens op de linkerbladzij staat, als de Friese op de rechterbladzijde. Het kan heel goed aan mij liggen, maar ik heb me deze keer behoorlijk gestoord aan de Nederlandse versies van de overigens prachtige Friese gedichten.
Dat begon al met verwondering bij het eerste gedicht. De eerste strofe in het Fries is:
Hy wol gjin winter wêze yn ‘e fearten fan
it eigen gea; weikrûpt ûnder ’t gielkartonnen
molkeflues fan jannewaris komt en giet er
as in earmoedlijer, sliepend yn syn reinjas,
op ‘e ruten tikjend wol er gjin gesicht ha,
inkeld wyn falt gûlend mei de doar yn hûs.
In het Nederlands van Berga is dat:
Hij wil geen winter zijn in vaarten van de
eigen streek; weggekropen onder geelkartonnen
melkvlies van januari komt en gaat hij als
een armoedzaaier, slapend in zijn regenjas,
op ramen tikkend wendt hij zijn gezicht af,
enkel wind valt huilend met de deur in huis.
Ik verbaasde me erover dat in de Friese versie vaker een lidwoord gebruikt wordt dan in de Nederlandse. Tot drie keer toe wordt het lidwoord in het Nederlands weggelaten (‘in vaarten’; ‘onder geelkartonnen melkvlies’; ‘op ramen’). Ik dacht het nog te kunnen verklaren door te denken dat het kwam omdat het Fries de lidwoorden makkelijker kan verkorten dan het Nederlands, want in het Nederlands kan dat alleen bij het lidwoord het (’t) en niet bij het lidwoord ‘de’. Maar in de rest van de bundel wordt herhaaldelijk het volledige Friese lidwoord ‘de’ of ‘it’ in de Nederlandse vertaling weggelaten, bijvoorbeeld op bladzij 12/13: ‘kleine wijzers’ voor ‘de lytse wizers’ en ‘schaatsvolk’ voor ‘it ridersvolk’. Ook komt het voor dat in het Fries een bepaald lidwoord staat en in het Nederlands een onbepaald lidwoord.
Ook andere slordigheden (??) zijn storend: op bladzij 12/13: ‘met bevroren hoofd is hij meester van het spel’ terwijl er in het Fries staat: ‘mei beferzen holle is er master fan it politike / spul’. En er is meer dat opvalt. De twee gedichten die bij mei horen, beginnen in het Fries met respectievelijk ‘Sjoch, it earste aai dat fûn is yn dit woeste lân’ en ‘Sjoch, it earste aai dat fûn is yn ‘e wildernis’. In het Nederlands respectievelijk ‘Kijk, het eerste ei van dit woeste land’ en ‘Kijk, het eerste ei gevonden in de wildernis’. In een van die gedichten koopt een jonge vader voor zijn dochters in de Nederlandse versie ‘jurkjes’ en in het Fries slechts een ‘jurkje’. Even verderop (in ‘Reade wyn op Ensordoek’) worden ‘jurkjes’ trouwens ‘jurken’. En – om nog even bij het laatstgenoemde gedicht te blijven – ik kan in het Frysk Wurdboek ook zien dat daar bij ‘lemieren’ (aanbreken van de dag) als eerste vertaling ‘lumieren’ staat. En het is best mogelijk dat niet alle (moderne) Friezen het woord ‘lemieren’ gebruiken of zelfs kennen, maar ík ken het zelfs, uit liedjes (van Irolt in ieder geval, meen ik) en Andries Miedema gebruikte het in 2005 in een titel van een dichtbundel (Wynfearren by ’t lemieren). En ik heb het uitgeprobeerd: er is in mijn omgeving niet één Nederlander die het woord ‘lumieren’ kent, zoals het ook voor de spellingcontrole van Word onbekend is.
En dan heb ik het nog niet eens over de tientallen gevallen waarin de versregels in de twee versies op een andere manier afgebroken worden. Waarom? Ik kan daar geen enkele verklaring voor vinden. Wel beneemt het me op een gegeven ogenblik de lust om naar beide versies te kijken, of liever om naar de Nederlandse versie te kijken, want over de Friese gedichten niets dan goeds.
Nog even: soms slaat de verbazing om in ergernis, zoals in de derde strofe van het gedicht ‘Yn omstannichheden’ (‘In omstandigheden’). In het Fries staat daar:
Nei fûgelwetten krije leechfleanders yn ‘e folle
wyn in leste rêstplak, alderearst binn’ weake
eagen opslokt, in boarst hat foarrang op ‘e keale
poaten, mar it fearrekleed wurdt lang nei de dea
noch draagliks droegen – it karkas ferbliuwt
foarearst, populêr of net, ûnder soartgenoaten.
Zo’n strofe moet je best even goed lezen, desnoods twee of drie keer, maar er staat geen rare of foute zin in. De Nederlands versie is vriendelijk gezegd ongrammaticaal door het wegvallen van werkwoorden, maar eigenlijk gewoon wartaal:
Naar vogelwetten krijgen laagvliegers in de volle
wind een laatste rustplaats, allereerst zijn weke
ogen weggewerkt, een borst te prefereren boven
kale poten, maar het verenkleed lang na de dood
nog dagelijkse dracht – het karkas verblijft,
geliefd of niet, voorlopig onder soortgenoten.
Nu mag een dichter best ongrammaticale regels maken en persoonsvormen weglaten in een zin, ja, van mijn part wartaal uitslaan. Dan doe je als lezer maar nog meer je best om er wat van te maken. Maar ik vind het wel vervelend dat een vertaler, ook als dat de dichter zelf is, wartaal maakt van goed lopende regels.
Genoeg hierover, want misschien ben ik wel de enige die zich hierover opwindt en er zijn belangrijker zaken. Bovendien heb ik hierboven al laten blijken: van de Friese gedichten in deze bundel heb ik genoten! In zijn nieuwe dichtbundel is Wilco Berga zijn thema, het landschap, trouw gebleven. Dat wil overigens bepaald niet zeggen dat de dichter simpelweg in dichtvorm landschappen beschrijft, hij doet heel wat meer. Meer dan in zijn vorige bundels wordt de natuur gepersonifieerd en moet de lezer behoorlijk goed kunnen lezen en zich af en toe afvragen of beschrijvingen gaan over de natuur of over een mens in die natuur. Want net als in zijn andere bundels speelt de mens in het landschap een grote rol, net als overigens de beeldende kunst.
Schitterend is het al eerder genoemde gedicht ‘Reade wyn op Ensordoek’, waarin de hele thematiek van deze bundel samenkomt. Via de eigenzinnige Vlaamse schilder James Ensor vermengt Berga muziek (de ‘meesterschilder’ heeft een dansorkest in een danszaal neergezet) en vooral de schilderkunst met de natuur. Mooi is de vorm van het gedicht dat begint met vier strofen van zeven regels, een strofevorm die Berga meer gebruikt en waarin hij breed schilderend zijn verhaal kwijt kan. In de vierde strofe laat de dichter in krachtige streken de noordzeewind de zee en het vlakke land schilderen. Maar dan versnelt hij door te vervolgen met acht terzinen die alle acht beginnen met ‘Skilder skilderet’. Daarin is ‘schilder’ haastig aan het werk om zijn beeld van vroeger vast te leggen, net zo goed als het toekomstbeeld, een warm landschap van verlangen, verloren liefdes en kinderdromen en het ‘zelfportret voor altijd jong’. Prachtig troostend eindigt het gedicht met: ‘yn ien sike krûpt er yn / it hert fan dy’t him thús te sliepen noeget’ (door Berga mooi vertaald met ‘in één adem kruipt hij / in het hart van wie hem thuis een bed aanbiedt’, waarin het Nederlands haast nog mooier aandoet dan het Fries).
Muziek speelt vaker een rolletje in een gedicht, zoals een nummer van The Beatles in ‘Zero-strijklicht I’ en het ritme van jazzbassist Charles Mingus in ‘Zero-strijklicht II’. Ook de schilderkunst is in een aantal gedichten terug te vinden; zo worden bij het beschrijven van een vrouwenfiguur in ‘Har stilstean’ (‘Haar stilstaan’) Dalí, Bonnard en Klimt genoemd. Het gedicht ‘Ald binne de oaren’ is opgedragen aan de dichter/schilder Lucebert. Ook dat gedicht is mooi opgebouwd, uit kwatrijnen dit keer, met parallelle beginformules: ‘Ald – dat binnen oaren’, ‘Wiis – dat binne oaren’; Griis – dat binne oaren’ (‘Oud -dat zijn anderen’; ‘Wijs – dat zijn anderen’; ‘Grijs – dat zijn anderen’). Het gedicht eindigt met de strofe:
Jong – dat is in minske altyd jong mei tekenjende
hân noch net ûnder lieding fan ’t ferstân wriuwt
en strielt de hân papier oant der in byld ferskynt
foar dy’t mar kâld of waarm jong of âld is.Jong – dat is een mens altijd jong met tekenende
hand nog niet onder leiding van verstand wrijft en
streelt de hand papier tot er een beeld verschijnt
voor wie maar koud of warm jong of oud is.
Via de inhoudsopgave kom je erachter dat met deze gedichten een heel jaar beschreven wordt. Bij sommige maanden hoort één gedicht, bij andere maanden horen twee, drie, of bij december zelfs vier gedichten. Bij de ene maand is het wat duidelijker waarom een gedicht bij een bepaalde maand past (één gedicht heet zelfs ‘Aai fan maaie’ (‘Ei van mei’) dan bij het andere. Omdat ik de inhoudsopgave aanvankelijk had overgeslagen, kwam ik pas achter de opbouw van de bundel nadat ik deze al een keer gelezen had en toen was me die indeling niet opgevallen.
De bundel is keurig, maar sober uitgegeven, daar lijkt niet veel subsidiegeld (de bundel werd mede mogelijk gemaakt door subsidies van de Stichting Nederlands Letterenfonds en van de provincie Friesland) aan verspild te zijn. Tegenstanders van kunstsubsidies kunnen er in elk geval niet over klagen dat met subsidies maar overbodig luxe uitgaven worden gemaakt. Van mij had de voorkant er wel wat meer Berga-achtig uit mogen zien, wat dat betreft zijn we met de vorige bundels misschien wel te veel verwend. Ik kan me haast niet voorstellen dat dichter en beeldend kunstenaar Berga over de voorkant erg tevreden is, maar als deze soberheid het enige resultaat zou zijn van bezuinigingen op kunstsubsidies, dan mogen we waarschijnlijk onze handen dichtknijpen. En, bij poëzie gaat het tenslotte om de vorm en inhoud van de gedichten en als ik naar de Friese gedichten in deze bundel kijk, kan ik mijn mening goed in één woord samenvatten: prachtig.
Wilco Berga – It smoarge bestean (2008)
Schrijver/beeldend kunstenaar Wilco Berga (1947) schrijft sinds 1961 poëzie en romans. In deze zesde roman werken de personages op een vervreemdende plek, ‘it stoart’, de stort, waar het gemeentelijk afval verzameld wordt. Ze heten Bear, Famke (dochter van Bear), Professor, Skilder en Hazze die steeds in de derde persoon over zichzelf praat. Bears vrouw zit in een psychiatrische inrichting, waar de personages regelmatig komen. Via terugblikken en gedachten van de personages kom je wel steeds meer te weten over hun onderlinge relaties, maar zoals veel in dit boek, blijven deze ook wat vaag. Hoewel de rest van de maatschappij niet helemaal afwezig is, leiden de personages in hun werk en bij hun bezoek aan de inrichting een heel eigen leven. Dat levert een apart en intrigerend boek op, dat boeit omdat het mysterieus is, ook door een paar moorden, en omdat er zowel aangrijpende als humoristische passages in zitten. De schrijver hanteert een zeer leesbare stijl die tegelijk los en doordacht oogt. De lezer moet er wel tegen kunnen dat niet alle kwesties in boek helemaal duidelijk worden.
Wilco Berga – De fjilden foarby/Voorbij de velden (2006)
Net als in zijn vorige dichtbundel (Eilânliet, 2000) toont Berga (1947) dat hij zowel schrijver als beeldend kunstenaar is. De lino’s in deze 6e bundel zijn afbeeldingen van dieren als paard, meeuw, hert. Dieren komen ook voor in de gedichten, waarin het landschap met zijn velden en boerderijen weer het overtuigende decor is. Een enkele keer is een dier zelfs de hoofdpersoon van een gedicht, zoals de otter in het gedicht ‘It oerdier’. Maar net als in zijn vorige bundel gaat het toch niet om het dier, zelfs niet om het landschap, hoe prachtig dat ook beschreven wordt. De mens staat ook hier weer centraal. In de cyclus ‘De fjilden foarby’ bijvoorbeeld is dat iemand die kijkt naar plekken waar belangrijke herinneringen liggen. Het is een betoverende reeks strofen, vaak beginnend met ‘Hier moet het geweest zijn’. De betovering zit in de bezwerende herhalingen, het krachtige ritme, de beelden en de weemoed die de herinneringen oproepen. Voor de andere, net zo geslaagde gedichten, geldt hetzelfde.
Naast de Friese versie staat steeds een door de dichter zelf gemaakte Nederlandse vertaling.
Wilco Berga – It Portret (2002)
In deze vierde roman van beeldend kunstenaar en schrijver Berga is de hoofdpersoon een schilder. Deze Teunis Leeuwerik houdt atelier in een pakhuis van Edzard Zonderland, een vriend van vroeger, in een klein havenstadje. Hij schildert er en verblijft er ook steeds vaker. Hij maakt kennis met Maaike, de vrouw van zijn vriend, en Edzard vraagt hem om Maaike te schilderen. Maaike poseert regelmatig voor Teunis en er ontstaat een liefdesrelatie tussen hen. Zonder dat Edzard het weet schildert Teunis ook een naaktportret van Maaike. De dochter van Edzard en Maaike, die aanvankelijk stiekem ook komt poseren, ontdekt het naaktportret van haar moeder. Op het eind pleegt Maaike zelfmoord door de zee in te lopen. Berga heeft de roman zorgvuldig opgebouwd. Op de eerste bladzijden lees je al dat Maaike dood is; Teunis moet haar identificeren omdat zijn naam en adres in haar tas zijn gevonden. Dan volgt de op zich niet erg verrassende, maar wel mooi uitgewerkte voorgeschiedenis. Met deze roman laat Berga zien dat hij op veel gebieden talent heeft, zeker ook op het gebied van proza schrijven.
Wilco Berga – Eilânliet/Eilandlied Gedichten/schilderijen (2000)
Dit is de 5e dichtbundel van Berga die ook romans en toneelstukken schrijft. Daarnaast is hij beeldend kunstenaar. Het (Friese) landschap is vaak onderwerp van zijn werk en dat is hier ook het geval. De titel is veelzeggend: met name de tien afbeeldingen van de acrylschilderijen tonen een dijk, de zee, de duinen, de vogels op het strand. Die afbeeldingen zijn los opgeplakt, wisselen de 17 gedichten af en lijken soms wel een illustratie bij een gedicht, zoals de afbeelding van de aalscholverobjecten na het gedicht ‘Het meer van Betty. G.’. Maar in het gedicht zijn de aalscholvers de aanleiding voor de herinneringen van de dichter. In de gedichten is het dus meer de mens die centraal staat, wel vaak in hetzelfde landschap als van de afbeeldingen. Het titelgedicht beschrijft bijvoorbeeld wat iemand ziet, denkt en voelt als hij een weekend de stad ontvlucht op een eiland. De gedichten, op de linkerbladzij in het Nederlands met rechts een Friese versie, zijn behoorlijk toegankelijk, zonder echt simpel te zijn. Dat maakt deze bundel, met de fraaie afbeeldingen, tot een prachtwerkje.
Wilco Berga – De swannen fan Lorentz Roman (1997)
Berga (1947) begon met toneel en poëzie, kwam in 1996 met een mooie novelle of korte roman (Hauk en hazze) en voegt daar nu een prachtige roman aan toe. Alex, een van oorsprong Friese architect die in Amsterdam woont, heeft een tweede huisje in Friesland. Hij komt zijn ook in Friesland wonende jeugdvriendin Lize tegen. Vaker dan tevoren reist hij daarom over de Afsluitdijk heen en weer, waarbij de zwanen van de Lorentzsluizen bij Kornwerderzand hem verwelkomen of uitzwaaien. Met Lize lijkt hij hun nooit volgroeide jeugdliefde te voltooien. Maar zo gemakkelijk als dat lijkt te gebeuren, is het niet. Niet alleen op zijn werk zijn er moeilijkheden (hij wordt ontslagen en wil als zelfstandig architect verder gaan), ook met het vriendenpaar Lodewijk en Karel ontstaan er wat problemen. Karel is de ex van Lize, die Lize heeft laten zitten voor Lodewijk, maar na de dood van Lodewijk gaat Karel met Lize naar een Waddeneiland. En dan is er nog het meisje Lucia, die een opvallende rol in het boek speelt. Berga weet de roman uitstekend en spannend op te bouwen, zodat de lezer met Alex meegroeit naar de climax, terwijl de nergens te nadrukkelijke symboliek, bijvoorbeeld de zwanen, een blijvende indruk achter laat.
Wilco Berga – De flamingos’s fan earder (1996)
Beeldend kunstenaar Berga (1947) publiceert al vijftien jaar proza, poëzie en toneel in het Nederlands en het Fries. De dichter gaat in deze mooi opgebouwde en goed leesbare bundel terug naar vroeger. In het eerste deel (‘Foto fan it lân’) staan 15 gedichten. De dichter, ‘soms man, soms jongen’, loopt het land tegemoet over de weg die door de dorpen slingert. Verderop zegt de dichter dat hij, net als de archeoloog, desnoods diep wil graven om het verleden zichtbaar te maken. Met foto’s van het oude landschap roept hij het verleden op: het oneindige grasland, oude schepen, de flamingo’s die achter de dijk zijn neergestreken. In het tweede deel (‘Foto fan de stad’) doen stadstaferelen de dichter in zichzelf graven: spiegelende kantoorruiten, het station, etalages. Aan het eind bezoekt de dichter een congres over herinneringen aan de stad en gaat hij terug naar het kinderleven. De stad is nu een monument van zijn dromen: nog steeds kind, maar wat grijzer geworden. Net als de dichter?
Wilco Berga – Hauk en hazze (1993)
Na toneel en poëzie in het Fries en het Nederlands komt Berga (1947) nu met een Friese novelle. Het is het verhaal van een man die na jaren in Amsterdam gewoond te hebben terugkeert naar Friesland waar hij eenzaam gaat wonen op een boerderij aan het Slotermeer. Zijn eenzaamheid wordt op twee manieren doorbroken. Hij schrijft brieven aan vrouwen, vooral aan Groesjenka, een Russische die hij ontmoet heeft in Rusland. En vooral is daar Geke, door de man G genoemd, een buurmeisje met wie hij veel optrekt en het boek ‘De vlucht van de havik’ telkens weer leest. Ze is tien als de ik-figuur zich weer in Friesland vestigt en veertien als Groesjenka, die twee jaar niets van zich heeft laten horen, naar Nederland komt. Vanaf het moment dat Groesjenka er is, vertoont G zich niet meer. Wel vinden ze steeds dode vogels op het erf en de ik-figuur vermoedt van wie ze afkomstig zijn. Berga is erin geslaagd een gave novelle te schrijven, vol ingehouden spanning, over een volkomen natuurlijke vriendschap tussen een man en een meisje.