Tsjibbe Gearts van der Meulen – In brulloft yn ‘e Wâlden 2e pr, Nije biblioteek, 2010; 1e pr.1974
Tsjibbe Gearts van der Meulen was een echte negentiende-eeuwse Friese volksschrijver uit Bergum. Na diverse beroepen (bakkersknecht, klokkenmaker, boekhandelaar, kruidenier, postbode) werd hij in 1878 met hulp van invloedrijke Bergumer vrienden oprichter, journalist, uitgever en later ook drukker van een advertentie- en nieuwsblad dat de Bergumer Courant zou worden. Via Harmen Sytstra had ‘Tsjibbe Gearts’, zoals hij veelal genoemd werd, in 1849 gelegenheid gekregen in diens tijdschrift Iduna met een gedicht te debuteren. In 1850 vond hij ook steun en publicatiemogelijkheden bij die andere grote volksschrijver van de negentiende eeuw, Waling Dykstra, die om tal van redenen wel zijn tegenpool is genoemd.
Tsjibbe Gearts schreef poëzie, toneel en proza en publiceerde in allerhande tijdschriften, kranten en almanakken. Een deel van zijn werk is na zijn dood bijeengebracht in de zevenhonderd bladzijden tellende bloemlezing Ald en nij (1907). Ter gelegenheid van zijn 150e geboortedag verscheen in 1974 de bloemlezingIn brulloft yn ‘e Wâlden met een keus uit zijn beste prozastukken. De samenstellers van die bloemlezing, Freark Dam en Ype Poortinga, hebben gekozen voor ‘wiere forhalen’, waargebeurde, autobiografische verhalen: een brief, herinneringen aan zijn jeugd en aan opvallende gebeurtenissen, reisreportages. Deze bloemlezing is nu ongewijzigd herdrukt in de reeks Nije biblioteek en is ook te lezen op de website van Sirkwy.
Piebenga noemt Tsjibbe Gearts van der Meulen in zijn Koarte skiednis fan de Fryske skriftekennisse een zuivere Friese vertegenwoordiger van de negentiende-eeuwse humorcultus en vergelijkt hem met de Engelse Dickens, de Duitse Reuter en de Nederlandse Hildebrand (Nicolaas Beets). Piebenga verklaart dat Tsjibbe Gearts het kleine, het laag-bij-de-grondse, het onwaarachtige ziet, maar daar om glimlachen kan en zich niet tot haat laat verleiden. Hij heeft geen vrede met het onvolmaakte en een wijs medelijden weerhoudt hem van echt verzet. Bovendien is zijn humor meestal niet alleen maar plat, maar krijgt die een persoonlijk accent. Zijn proza heeft, nog steeds volgens Piebenga, een levendige, speelse verteltrant en zit vol ‘noodzakelijke’ uitwijdingen en humor.
In het artikel ‘De forhalen’ in Wâldman en wrˆldburger, een bundeling opstellen over Tsjibbe Gearts van der Meulen die eveneens in het herdenkingsjaar 1974 verscheen, is Tr. Riemersma heel wat minder positief over de verhalen van Tsjibbe Gearts. Hij heeft speciaal voor de gelegenheid twintig verhalen van hem gelezen en heeft zich daarbij uitermate verveeld. Oké, soms staan er weleens dingetjes in de verhalen die origineel zijn, of goed getypeerd, of komisch, maar, zegt Riemersma, die momenten zijn te zeldzaam. Bovendien is de compositie van de verhalen zwak, kan de auteur de gevoelens van de personages niet goed beschrijven en blijft hij te afstandelijk.
Het lijkt dus een goede keus van de samenstellers Dam en Poortinga om voor hun bloemlezing niet de verhalen te kiezen die Riemersma gelezen heeft, maar de ‘wiere’, de meer persoonlijke, autobiografische verhalen, die enig inzicht geven in de schrijver Tsjibbe Gearts van der Meulen. ‘Een vat vol tegenstrijdigheden’ is hij genoemd, een romanticus maar even vaak realist, ‘in nuveraardich hear’, een zonderling. ‘In forwûndere en opteine persoanlikheit’ noemen Dam en Poortinga hem aan het eind van hun korte inleiding over het leven en het veelzijdige werk van de schrijver. In een woord vooraf verantwoorden ze hun keus voor deze ‘ware’ verhalen: ze behoren tot het beste werk van Tsjibbe Gearts en geven een schat van informatie over hemzelf en zijn geestelijke ontwikkeling plus informatie over de cultuurgeschiedenis en volkskunde van de negentiende eeuw.
Voorafgaand aan elk verhaal geven Dam en Poortinga enige uitleg en commentaar bij het verhaal en uiteraard vermelden ze waar ze het gevonden hebben. Namen, woorden en situaties die voor de lezers in 1994 problemen op konden leveren, worden in noten onder het verhaal toegelicht. Het zijn toelichtingen die in deze heruitgave nog even waardevol zijn. De tekstbezorgers hebben meer gedaan. Tsjibbe Gearts bekommerde zich niet zo om de spelling, en zijn niet altijd consequente negentiende-eeuwse spelling is aangepast aan de situatie van 1974, zij het dat de bezorgers wat typische dialectkenmerken (van het Woudfries) hebben laten staan. Gelukkig is de spellingverandering van 1980 niet zo ingrijpend geweest dat dat voor de herdruk een bezwaar is.
Het eerste verhaal is wel het saaist. Het is een brief van bijna tien bladzijden uit 1900 van de schrijver aan de Friese taalgeleerde Buitenrust Hettema waarin hij hem zijn hele levensloop vertelt. Het tweede verhaal is een typisch voorbeeld van hoe Tsjibbe Gearts in deze verhalen vaak te werk gaat. Op 76-jarige leeftijd vertelt hij een voorval uit zijn jeugd. Dat zou in twee bladzijden kunnen, maar als een negentiende-eeuwse Freek de Jonge slaat hij zoveel zijwegen in, dat je het hoofdverhaal bijna kwijt raakt, wat uiteindelijk een verhaal van tien bladzijden oplevert. Ook het derde verhaal is een herinnering aan wat Tsjibbe Gearts zelf meegemaakt heeft en die hij juist beschrijft omdat hij ziet dat allerlei gewoonten en gebruiken in Friesland veranderd zijn in de loop der negentiende eeuw. Zo lezen we over hoe de mensen in het begin van de negentiende eeuw ’s avonds bij elkaar gingen eten en over het vieren van een bruiloft.
In andere verhalen gaat het bijvoorbeeld over geloof en volksgeloof aan de hand van een bekeringsgeschiedenis of over de ongelofelijke geschiedenis van een dokter die in Bergum komt wonen en later in Amerika met een Amerikaanse probeert te trouwen terwijl hij al een Nederlandse vrouw heeft. Er is verder een moordverhaal en een stuk over de vriendschap tussen Tsjibbe Gearts en Harmen Sytstra, de Friese schrijver die onder andere een nieuwe spelling voor het Fries ontwierp (de Idunastavering) en in 1847 in Bergum schoolmeester werd.
Uiteraard ontbreekt het reisverhaal niet. Tsjibbe Gearts hield van reizen. Zo maakte hij in 1881 zelfs een reis naar Amerika om twee geëmigreerde zoons te bezoeken. In deze bloemlezing staan fragmenten van reisjes naar Franeker en Veenklooster en van een boottochtje op de Zuiderzee, naast een ruim vijftig bladzijden tellend verslag van een reis naar Drenthe (van Bergum naar Assen en Veenhuizen en weer terug), met een vriend, toen Tsjibbe Gearts nog vrijgezel was. Het is weer een typisch ‘Tsibbe-Geartsverhaal’: veel aandacht voor details waarmee zijn fantasie vervolgens aan de haal gaat, zodat er nogal wat van het rechte pad afgeweken wordt.
In de jaren 1860 – 1862 trok Tsjibbe Gearts er ’s avonds regelmatig op uit om samen met Waling Dykstra met hun werk op te treden in de vermaarde Winterjûnenochten. Een mooi beeld van hoe het er daarbij aan toe ging en hoe moeizaam het reizen over vaak modderige wegen in die tijd was, geeft hij in het verhaal ‘In lyts priuwke fan in strou’. Grappig eerlijk zegt hij dat die avonden ook wel bedoeld waren om de Friese taal te steunen en de mensen te verheffen, maar dat de drijfveer eigenlijk hetzelfde was als voor een dominee: met praten geld verdienen.
Het laatste verhaal heeft Tsjibbe Gearts zelf nooit gepubliceerd, waarschijnlijk, zeggen de bezorgers in hun inleiding bij dit verhaal, omdat het bedoeld was als voorleesstuk voor selecte gezelschappen. Het is een satirisch stuk, waarin Tsjibbe Gearts commentaar geeft op Friese schrijvers, waarbij hij overigens zichzelf niet spaart. Hij vertelt dat hij droomde dat hij dood was en voor de hemelpoort komt. Op de tot zijn verwondering niet in het Nederlands maar in het Fries gestelde vraag wie hij is, antwoordt hij dat hij de schrijver is van ‘Mâl út Mâl thús’ en andere oorspronkelijke werken. Oorspronkelijk?, krijgt hij te horen, die titel heb je gestolen van een Griekse blijspelschrijver die hier al zit. Vervolgens ontspint zich een hele discussie, want Tsjibbe Gearts mag het Walhalla niet in waar hij allerlei Friese schrijvers ziet zitten, onder wie Eeltsje Halbersma naast wie nota bene nog een stoel leeg staat. Hij moet een trapje lager naar een andere, veel minder mooie zaal en ontmoet daar andere Friese schrijvers die niet tot het Walhalla toegelaten zijn.
Deze bloemlezing uit 1974 geeft geen goed beeld van het veelzijdige werk van Tsjibbe Gearts van der Meulen. Er is geen poëzie opgenomen en niets van het soms veel gespeelde toneelwerk. Zelfs van het proza van Tsjibbe Gearts geeft deze bloemlezing geen compleet beeld. Maar de bloemlezing doet wel waar het voor bedoeld was: werk van één van de belangrijkste Friese volksschrijvers uit de negentiende eeuw weer toegankelijk maken en via die verhalen tegelijk informatie geven over de schrijver zelf en de tijd waarin hij leefde. Dat was niet alleen nuttig in 1974, maar ook nu nog.