Tr. Riemersma – De acht foar achten trein (2009)
Deze schrijver is al vanaf zijn debuut in 1964 niet wars geweest van experimenten en komt nu met een ‘splitscreenroman’. De basis ervan zijn twee verhalen die zich gelijktijdig afspelen en die je ook als het ware gelijktijdig leest, op de linker- en rechterbladzij bijvoorbeeld. Het ene verhaal gaat over een vrouw die wil scheiden van de man die haar slecht behandelt. In het andere willen vier Polen een trein opblazen via een zelfmoordactie. De verhalen zijn compleet door elkaar heen geweven. Ook binnen de verhalen spelen de gebeurtenissen zich vaak gelijktijdig af en als het verhaal over de Polen afgelopen is, worden verschillende gebeurtenissen uit het ‘scheidingsverhaal’ naast elkaar verteld. Dat is voor menig lezer verwarrend, maar is vooral extra spannend. Als hulpmiddel wordt er bij het omschakelen naar een ander (deel van een) verhaal wel telkens een ander lettertype gebruikt. Naast het drama van de trein, de scheiding en de opvallende houding van de vrouw in het geheel is er ruimte voor humor in dit verrassende boek, deels via het commentaar van de buren van de Polen en de vrouw.
Tr. Riemersma –Minskrotten-Rotminsken (nachtboek). (2008)
Riemersma’s derde roman bracht in 1966 nogal wat opschudding te weeg, werd in 1968 in het Nederlands vertaald en haalde nog een derde Friese druk in 1977. Het verhaal is dat van ‘de verwoesting van Leeuwarden’ (zoals de Nederlandse titel luidde) door mensgrote ratten, maar een verhaal is nu juist níet wat de auteur wil schrijven. Daarom onderbreekt hij dat voortdurend, geeft commentaar op wat hij schrijft, slaat allerlei zijwegen in, waaronder beschouwingen over taal en literatuur. Belangrijk zijn de aanvallen op autoriteiten die via diverse fictieve personages tot karikaturen gemaakt worden, maar nog belangrijker is zijn commentaar op de kritiek die zijn beide eerste boeken (Fabryk uit 1964 en By de hannen om’t ôf uit 1965) ten deel viel. Zo’n ‘chaotisch’ boek blijft alleen overeind door de hand van een groot schrijver en zoals Louis Paul Boon in Vlaanderen complexe romans schreef, deed Riemersma dat in Friesland. Dat het boek ook nu nog uitermate leesbaar is, komt door zijn oprechte en literair verwerkte woede, maar vooral door het relativeringsvermogen van de auteur dat hem in staat stelt om ook die woede met de nodige humor te beschrijven.
Tr. Riemersma – De fûgel (2006)
De veelzijdige Friese schrijver Tr. Riemersma (1938) schreef met De fûgel een prachtig sfeervolle novelle, die zich afspeelt in een piepklein Italiaans bergdorpje waar de mensen hun gang gaan zoals ze dat al jaren doen. Tot opeens ‘de vogel’ terugkomt. Twee mannen in een wijngaard zien de vogel het eerst, om ‘kwart over drie, half vier, zo ongeveer’ zoals de novelle mooi begint. Aanvankelijk wat raadselachtig, later steeds explicieter is de spanning die de onnatuurlijk grote vogel oproept. Die blijkt jaren geleden drie lammeren te hebben gepakt. Uit angst dat de vogel terug zou komen en mogelijk ook een kind zou roven, heeft men al die jaren over die geschiedenis gezwegen. Maar nu is de vogel terug en gebeurt waar men bang voor was. Een speurtocht levert alleen maar meer ellende op. Sober en losjes tegelijk beschrijft Riemersma de gebeurtenissen, waarbij de sfeer met de stijgende spanning en de mensen van dat kleine dorpje treffend beschreven worden. Tekeningen van Douwe van der Zee geven enkele in het boek beschreven situaties weer, maar voegen niet echt veel aan het verhaal toe.
Tr. Riemersma – De nije sineeske muorre Polityk-ynkorrekte roman (2004)
In 2001 schreef R.R.van der Leest zijn laatste roman over Nier Hinnebruijer en Dynte Planteit. Van de kolderieke avonturen en het taalspel in deze ‘misdaadromans’ krijgt de liefhebber niet gauw genoeg. Zo’n liefhebber is schrijver en tegenwoordig ook uitgever Riemersma. Geheel in de stijl van Van der Leest schreef hij een nieuw avontuur, de ‘polityk-ynkorrekte roman’ De nije sineeske muorre. Nier en Dynte worden ontvoerd naar Israël, gehersenspoeld, ingezet voor gemeen en gevaarlijk werk, maar weten uiteindelijk, behoorlijk toevallig zoals we gewend zijn, weer veilig thuis te komen. Net als bij Van der Leest is het verhaal niet het belangrijkst. Het satirisch element zullen sommigen misschien soms anti-Israëlisch, anderen anti-Palestijns en daardoor ‘politiek-incorrect’ vinden, maar dat wordt erg verzacht door de humor. Dan blijkt dat het unieke talent van Van der Leest door een rasschrijver als Riemersma geëvenaard kan worden: ook hij speelt met de taal, onder andere door overdrijving, beeldspraak en het gebruik van uitdrukkingen en clichés, wat het verhaal een plezier om te lezen maakt.
Tr. Riemersma – Op ‘e nekke fan ‘e wrâld In kar út de kollums fan 1992-2002 (2004)
In dit boek zijn ruim zestig columns gebundeld die Trinus Riemersma tussen 1992 en 2002 schreef voor de tijdschriften Frysk & Frij en Trotwaer. Zoals het een goede columnist betaamt zijn het met vaart geschreven stukjes van zo’n twee, tweeëneenhalve bladzijden met een duidelijke mening. Riemersma pakt diverse onderwerpen bij de kop, zoals de televisie of de Amerikaanse politiek, maar het gaat vaak over zaken die met de Friese taal en literatuur te maken hebben. Daarbij schuwt hij de overdrijving niet, hij prikkelt en stemt tot nadenken. Maar vooral: de columns lezen plezierig, omdat Riemersma een schrijver is die de juiste humoristische proc&ecute;dés (zoals beeldpraak en hyperbool) goed weet te doseren. Dat betekent bijvoorbeeld dat je het soms helemaal niet eens hoeft te zijn met de mening en de argumentatie van de schrijver om van een stukje te genieten. Ook de opbouw van de stukjes is vaak knap: zo kan hij uitgaan van een uitspraak van een recensent die de term ‘spruitjeslucht’ gebruikt en komt via gerenommeerde ouderwetse kookboeken uiteindelijk uit bij de domheid van de mens.
Jelke Bos – Tinzen oer it Libben en oer de Dea (2001)
Hardop lachen als ik een boek lees, gebeurt me niet vaak. Een Fries boek waarbij me dit overkwam, schiet direct in mijn gedachten, maar dateert alweer van een aantal jaren geleden: de eenakter Try-out(1995) van Trinus Riemersma vond ik echt hilarisch. En nu overkwam me het weer dat ik bij verschillende bladzijden van een boek hardop zat te lachen. Sterker nog, toen ik, ter plekke vanuit het Fries in het Nederlands vertalend, stukjes voorlas aan mijn vrouw, had zij hetzelfde, en zo mooi was mijn vertaling niet. Dat kan maar één ding betekenen: Tinzen oer it Libben en oer de Dea van Jelke Bos is een voortreffelijk humoristisch boek.
En dat is opvallend: over het algemeen heb ik een verschrikkelijke hekel aan verhalen waarin een hond zogenaamd aan het woord is en commentaar geeft op wat mensen en andere dieren doen. Daar krijg ik altijd erg kromme tenen van. En hier is, een heel boekje van 77 bladzijden een hond aan het woord. Een labrador ook nog, niet echt mijn favoriete hond. En toch heb ik dit boekje met ontzettend veel plezier gelezen.
Hoe komt dat? Eén van de vele dingen die het boekje zo leuk maken is de consequentheid waarmee Jelke zijn baasje ‘omkoal’ (zoiets als ‘sukkel’) noemt. Het wordt nog net niet met een hoofdletter geschreven, maar het lijkt wel alsof dat baasje zo heet. Ik moest daarbij ook denken aan de manier waarop Archie Bunker in de tv-serie ‘All in the family’ steevast zijn schoonzoon ‘meathead’ noemde. Het is ook bijna een medelijdend toontje dat de hond gebruikt als hij zijn baasje beschrijft: “Omkoal is op syn manier wiis mei hûnen, omkoal is op syn manier wiis mei my. Mar lit my ‘op syn manier’ weilitte en rjochtút sizze: omkoal is wiis mei my. Dat er wat eigenaardich is, kin dy man ek net helpe. Elkenien sit mei syn eigen nuveraardichheden oanklaud en moat der mei leare te libjen.”
En ongetwijfeld zit achter het boek een voortreffelijk auteur. Natuurlijk doet die ontzettend zijn best om aannemelijk te maken dat het echt de hond Jelke is die het boek schrijft: “(..) jim leauwe net dat ik dut boekje skreaun ha, jimme tinke dat omkoal it dien hat, ek al stiet myn namme op omslach en titelblêd. Minsken binnen sa ferbline troch har ideologyske foarstellingen dat se de wierheit net iens sjugge as dy flak foar har noas leit” staat op pagina 42. En het boek besluit met: “Omkoal sil dizze tekst wol fine as er werris oprûming hâldt yn syn rotsoai. Ik skink him it kopijrjocht, dan kin er ek nochris in buossint oan my fertsjinje. En dan moat hy as tsjinprestaasje der in moai boekje fan meitsje. Dat kin er wol, efter de kompjûter is ’t in hele flinke fint.” En zo staat in het boekje dat het kopijrecht berust bij Tr. Riemersma.
Even dacht ik nog: Trinus Riemersma heeft het vast zelf geschreven, want hij maakt één klein foutje. Op pagina 54 schrijft Jelke dat hij wel eens langs een haag loopt vol met lekkere rode dingen. Nu heb ik altijd gedacht dat een hond vrijwel kleurenblind is en in ieder geval geen rood kan onderscheiden. Midas Dekkers heeft eens op tv laten zien wat een hond wel en niet ziet: het was net de tv uit de jaren zestig, in zwart-witbeelden. Bij mijn eigen hond lijkt het ook wel te kloppen: ’s winters op het strand herkent ze niet de knalrode jas van mijn vrouw, maar loopt net zo makkelijk op iemand anders af tot ze al te dichtbij komt of onze stemmen hoort. Maar van mijn eigen hond denk ik ook zeker te weten dat ze niet kan praten en Jelke maakt vrij overtuigend duidelijk dat hij wel kan praten, maar dat het verstandiger is om het niet te doen. Voor je het weet word je ingezet om allerlei vreselijk werk te doen: “Mar as wy prate soenen! Bliksem, dan sieten wy al gau efter de kompjûter om stomferfelende teksten te tipen of wy moasten suppoast wurde yn in museum of boade op it gemeentehûs. Ik moat der net oan tinke! En gjin inkelde hûn moat dêr oan tinke.”
Er staan in het boek veel meer van dit soort gedachten die het zo leuk maken. In het begin van het boek ziet Jelke ‘de kleine dood’. Hij lijkt nog niet stokoud, elf jaar, maar als hij op de eerste mooie voorjaarsdag in de vaart gezwommen heeft, valt hij bij het aan wal klauteren zomaar weer terug en verdrinkt bijna. ‘Omkoal’ doet wat hij volgens Jelke normaal nooit doet: zonder na te denken stapt hij in de vaart (“De feart wie dêr net djip hear, it wetter kaam him amper oan ‘e knibbel ta. Mar goed ek, want omkoal kin net swimme.”) Vanaf dat moment wordt het minder met Jelke. Hij vraagt zich ook direct af of zijn baasje er wel goed aan gedaan heeft om hem te redden: nu takelt hij langzaam af, anders was hij in één keer weg geweest. “Wêrom hat er my dizze dea misgund? Fansels, omkoal hat net neitocht. Hy die wat in him opkaam. Dy man is noait spontaan en dan docht er it krekt ferkeard. Ik ferwyt him nammers neat, ferstan my goed. Ik sis allinnich dat it net fanselssprekkend is om in stjerrende hûn te rêden, dat der op ‘en minsten oanlieding is om der ris oer nei te tinken oft der yn guon gefallen gjin reden is om in stjerrende hûn stjerre te litten.” (p.17)
Maar gelukkig is Jelke toch gered door zijn baasje. Want nu hij het einde voelt naderen, kan hij de balans opmaken van zijn leven: zijn leven bij het baasje, met de vrouw en de kinderen; de heerlijke momenten op vakantie (eindelijk het hele gezin een paar weken bij elkaar!), maar vooral zijn verwondering over de mensen. Meer dan eens verwijt hij de mensen aan de ene kant hun vaste gewoontes en aan de andere kant het telkens maar ploeteren, “it drok-hawwen om it drok-hawwen, it wrotten as libbensdoel.” En dan filosoferen ze met een glas in de hand over een hondenleven: “sa’n stom bist leit dêr mar, leit en sliept, yt en drinkt, in folslein sinleas bestean. En it eigen bestean dan? Wat ûnderskaat har libben fan dat fan in hûn? Nee, nee, dy fragen stelle se net.”(p.60)
Ongetwijfeld kun je de ideeën van Jelke wat aan de oppervlakkige kant noemen, clichés ook wel. Aan de andere kant: het blijft verwonderlijk dat de mensen leven zoals ze leven, wat dat betreft zet Jelke, die eigenwijze labrador, de mens terecht op zijn nummer. En wat doet ie dat op een leuke manier!
Jelke is nog wel twaalf jaar geworden, staat er in de flaptekst, maar ook niet meer dan dat; hij werd steeds minder en “der kamen hieltyd mear dagen dat er wat tryst en helpeleas lei te sjen. Dut moast ophâlde.” Dit boekje, met foto’s van Jelke in diverse situaties, is een heerlijk monument geworden voor een hond, een labrador. Mijn buren hebben twee labradors, een witte, net als Jelke, en een zwarte zoals Skipper, een paar jaar het maatje van Jelke. Ze moeten maar Fries leren (nee, niet die honden, de buren!). (mei 2003)
Tr. Riemersma – Salang’t de beam bloeit Folksferhalen (2000)
Riemersma heeft zijn plaats in literair Friesland al lang verworven en verrast nu met vijftien ‘moderne volksverhalen’. Vanaf het eerste verhaal, over een jongeman die alleen wil trouwen met de allermooiste vrouw, lijkt het of je echte volksverhalen leest, compleet met prachtige, ouderwets aandoende uitdrukkingen en zinswendingen. Soms weet de schrijver zo goed de toon en de vertrouwde inhoud van een volksverhaal te pakken, dat je het idee krijgt dat je het verhaal al kent: een kroonprins (Alex!) wordt tijdens zijn huwelijksfeest door vier bruiloftsgasten bedonderd; een vrouwelijk spook wordt van haar spook-zijn bevrijd, doordat een jongeman de moed heeft met haar naar bed te gaan. Seksuele handelingen worden vrijmoedig verteld en dat is misschien het enige verschil met de echte oude volksverhalen, waarin dat in ieder geval in de overgeleverde versies wat bedekter gebeurde. In het laatste verhaal zit een modern element omdat de manier waarop omgegaan wordt met dieren die asiel zoeken, duidelijk model staat voor de manier waarop in Nederland wordt omgegaan met asielzoekers. Maar verder zijn dit net echte, oude volksverhalen.
Tr. Riemersma – Sinleas geweld (2000)
Een nieuwe roman van één van de belangrijkste Friese schrijvers. Een satirische roman waarin we een week lang de uitzendingen van ‘Omroep Friesland Televisie’ volgen die volgens een vast stramien verlopen. Na het programma-overzicht komt het nieuws van acht uur met Yfke Pyntlyfke en het weer met Paulus Houtwjirm. Na de reclame een nieuws- en actualiteitenrubriek met Sjoerd Bargebloed en als studiogast onder andere leraar maatschappijleer Djurre Djipdolder. Daarna de ‘soppige’ soap over een advocatenkantoor. Vaak volgt dan een documentaire. Later op de avond het seksprogramma voor ‘seks-tigers’ (zestigers) en de avond wordt afgesloten met een meditatie door dominee Eamelsek. Na enkele tientallen bladzijden dreigt de flauwheid toe te slaan, onder andere door de namen van de personages, waaronder premier Kak. Toch slaagt de schrijver erin de lezer te blijven boeien. Niet door de rode draad, het ‘zinloos geweld’ dat Durk Koartfoardekop noodlottig werd, maar door het genadeloos blootleggen van de vaak zo zinledige manier waarop televisie gemaakt wordt. Daarin toont Riemersma zich weer een knap schrijver.
Tr. Riemersma – Nei de klap (1999)
Riemersma (1938) is tweevoudig Gysbert Japicxprijswinnaar en was vorig jaar nog schrijver van het Friese boekenweekgeschenk. Deze nieuwe roman is een soort toekomstroman. Hoofdpersoon is de ikfiguur, de veertienjarige Ake, een Friese jongen, die zich aangesloten heeft bij een groepje kinderen dat door Frankrijk trekt. Langzaam maar zeker komt de lezer er via flashbacks achter dat er na een vernietigende klap bijna geen mens meer op aarde leeft. De weinigen die er nog waren, stierven later omdat er niets meer groeit. Het groepje van Ake, geleid door een wat oudere Duitse jongen, wil naar het zuiden. Een enkele keer ontmoeten ze anderen. Ze zijn bang, mager, vaak ziek en er ontstaat ook achterdocht en ruzie in de groep. Uiteindelijk maakt Ake zich los van de groep. Hij besluit weer naar het noorden te trekken, naar zijn huis, maar als hij het vermoeden heeft dat hij in de buurt van Friesland komt, ziet hij alleen nog maar water. Het is wat onduidelijk voor welke leeftijdsgroep het boek bedoeld is. Voor volwassen is het wat voorspelbaar en voor jongeren net niet spannend genoeg geschreven, terwijl de soms haast middeleeuws rauwe beschrijving van seksualiteit en ontlasting mij wat geforceerd aandoet. Van dit boek verscheen in 2001 een Nederlandse vertaling van Jabik Veenbaas.
Een grapje noemt de bekende literaire schrijver Trinus Riemersma dit boekje in zijn nawoord. Daar legt hij ook uit dat het verhaal gebouwd is op de vervreemdingstheorie van de Russische Formalisten rond 1915. Uitgangspunt is een ruimtereiziger die ergens vanuit het heelal komt om het doen en laten van de mensen in ‘land-genaamd-Fries’ te observeren. Hij stelt een rapport op voor zijn superieuren en doet dat in een nieuwgemaakt simplistisch Fries, met een beperkt aantal woorden en een vereenvoudigde grammatica. Dat maakt het boekje van Tryns-Ryms, zoals de schrijver in de nieuwe taal heet, er niet gemakkelijker leesbaar op. Het verhaal is bij vlagen erg voorspelbaar, flauw, op het kinderachtige af. Het begint met de beschrijving van de Friese mens: een lijf met een ‘grijp-arm-paar’, een ‘loop-arm-paar’ en een ‘bol-met-zintuig’. In volgende hoofdstukken worden op dezelfde grappig bedoelde manier allerlei eigenschappen beschreven, zoals het wonen, werken, de vrijetijdsbesteding, de manier waarop een nieuw mens gemaakt wordt (in het hoofdstuk ‘Die-nieuw-mens-maak’), allerlei zaken die mis kunnen gaan en het praten en denken van de mensen in ‘land-genaamd-Fries’.
Tr. Riemersma – Bretagne libre. (1998)
Dit Friese boekenweekgeschenk, van de bekende literator Trinus Riemersma, is een ogenschijnlijk gemakkelijk geschreven verhaal over een vakantie met een moord. Het thema, de problematiek van de kleine minderheidstalen, is wel interessant. Een Friese vakantieganger, Jehannes, met zijn gezin op een camping in Bretagne, komt in aanraking met een jonge Bretonse vrijheidsstrijder. ’s Nachts wordt een moord gepleegd op de campingbuurman van Jehannes. Even later wordt Jehannes zelf buiten westen geslagen met de woorden ‘Zwijg jij’. Hij vermoedt dat de Bretonse jongeman zowel de moord heeft gepleegd als hem een waarschuwing wil geven. Ook Michel, een Bretonse professor en voorman van de Bretonse beweging, zegt dat de jonge Breton zover heeft willen gaan voor de Bretonse zaak dat hij een tegenstander uit de weg heeft geruimd. Hoewel de professor zelf het Baskische en Ierse model afwijst, maar volgens het ‘Friese model’ wil werken, vraagt hij Jehannes om de jongeman niet te verraden. Een paar maanden later krijgt Jehannes een brief van Michel over de afloop. Dit boekenweekgeschenk is een vlot geschreven verhaal met enige spanning. Triemersma hanteert deze keer niet zijn eigen, maar de algemeen gangbare Friese spelling.
Tr. Riemersma – Argewaasje fûn argewaasje jûn (1996)
Riemersma (1938) is bekender als prozaschrijver dan als dichter. Zijn romans veroorzaakten in de jaren zestig opschudding; later gebruikte hij een nogal eigenzinnige spelling. Hij schreef tussen 1968 en 1973 honderd gedichten. De eerste 25 achter in de eerste druk van de roman De hite simmer (1968), de rest in afzonderlijke bundels in 1970, 1972 en 1973. De vier maal 25 gedichten zijn hier verzameld, in de officiële spelling, waarbij ook de taal wat gladgestreken is, zoals het colofon vermeldt. De gedichten, in het verleden wel wild en opstandig genoemd, ook wel bot en rancuneus, zijn nog zeer leesbaar. Natuurlijk zit het felle verzet er in veel gedichten nog steeds in: agressie tegen God en kerk, de bourgeoisie, collega-dichters, critici, de (Friese) literatuur, maar in sommige gedichten treft ook een milde toon, het zoeken naar rust en troost in een drukke, verwoestende wereld. Nog steeds zijn vloekwoorden niet van de lucht als de dichter zijn gevoel probeert te beschrijven bij jonge verkeersdoden. Maar daarnaast is er de ironie om de gekheid van alledag en het soms wanhopig zoeken naar liefde en vriendschap. Het is goed dat de poëzie van Riemersma op deze manier weer beschikbaar is.
Tr. Riemersma – In fearn hûndert ferhalen (1996)
Het is een prima idee om een selectie van verhalen van Trinus Riemersma (1938) uit te geven omdat ze ook nu nog uitstekend leesbaar zijn. Riemersma publiceerde tussen 1967 en 1977 vier verhalenbundels. Hij heeft zelf een selectie gemaakt en wie kan dat beter dan hij: Riemersma is een groot kenner van de theorie van het verhaal. Dat heeft er ook toe geleid dat hij maar zelden een gewoon rechttoe-rechtaan-verhaal schrijft. ‘Experimentele verhalen’ is lange tijd een etiket geweest voor zijn verhalen (en romans). Anno 1996 kijken we van zijn ‘experimenten’ al lang niet meer op: wisselende vertelperspectieven en andere ‘vormexperimenten’ zijn naast fantastische, absurde of satirische elementen in bredere kring geaccepteerd. Riemersma laat zelf een korte, maar interessante verantwoording voorafgaan aan de verhalen. Daarin schrijft hij waarom bepaalde verhalen hem wel of niet meer aanstonden. Eén experiment heeft de schrijver blijkbaar achter zich gelaten: deze verhalenbundel is gelukkig in de normale spelling.
Tr. Riemersma – Try-out Ienakter (1995)
Het klopt wat enigszins ironisch in de inleiding wordt gezegd: dit korte toneelstukje (voor zes personen) van de bekende literator Tr. Riemersma heeft een diepere bedoeling. Het toont iets van de werking van toneel en literaire trucjes. Maar, zegt de schrijver, als je aan de ‘lering’ geen boodschap hebt, blijft er nog genoeg ‘vermaak’ over. En dat is zo mogelijk nog meer waar. Het stuk is om te lezen al hilarisch en zal op toneel, juist ook met amateurs, het publiek telkens verrassen en bovenal in de lach doen schieten. De plot: twee mensen (man en vrouw) van een vereniging/bedrijf/school (vul maar in) spelen voor de leden/het personeel een toneelstukje, telkens onderbroken door de voorzitter/directeur, de regisseur, degene die voor de rekwisieten zorgt en iemand uit het publiek. Er wordt veel gesuggereerd, waaronder een seksscène, die uiteindelijk achter het gesloten toneeldoek plaatsvindt. Riemersma heeft met Try-out een uiterst humoristische korte eenakter geschreven.
Tr. Riemersma – Fabryk 6e printinge (1995)
De eerste roman (1964) van de grote en dus eigenzinnige Friese schrijver Riemersma (1938) is terecht opgenomen in de ‘Fryske Klassiken’, al is het niet zijn beste boek. De hoofdpersoon, een ikfiguur, werkte eerst op het land, komt in een conservenfabriek terecht en zit aan het eind letterlijk in de stront omdat hij stronttonnetjes moet schoonmaken. Het boek shockeerde, op zich niet opvallend in de jaren zestig, door de openhartigheid waarmee de neurotische plattelandsjongen en fabrieksarbeider zijn treurige leven en gedachten toont. De discussie over het boek laaide nog eens op toen de schrijver er in 1967 de Gysbert Japicxprijs voor kreeg. De reacties staan goed samengevat in het nawoord van deze zesde druk, met informatie
over schrijver en boek van Ph.H. Breuker. Hij plaatst het boek in de tijd en vergelijkt het met werk van andere grote schrijvers. Van deze roman verscheen in 1965 een Nederlandse vertaling van Rudy Boltendal.
Tr. Riemersma – De reade bwarre Romon (1992)
Na ruim tien jaar weer een nieuwe roman van de eigenzinnige romanschrijver en taalwetenschapper Riemersma. En een boek dat klinkt en davert in de Friese literatuur. Door de structuur is het uiterst gecompliceerd: er lopen verschillende verhalen en stijlen door elkaar en toch bewaart het dikke boek door de meesterhand van de schrijver een grote eenheid. Centraal staat het dorp Ferwert (Fervet in de spelling van de auteur. Waarom, waarom toch die eigenzinnige spelling die het boek niet onleesbaar maakt, maar wel moeilijker leesbaar). Daar groeit Tilly op, een jongen die wel heel erg veel lijkt op de auteur zelf. Maar we krijgen ook de geschiedenis van de Modderklauwers te lezen, kleine boeren uit de eerste helft van deze eeuw. En er is het grimmige sprookjesachtige(?) verhaal van de kater Boldgrim die ene Grimbold op pad heeft gestuurd met een goddelijke missie. Plus het verhaal van de Friese Beweging vóór en in de Tweede Wereldoorlog en een ‘kopijschrijver’ die de opdracht tot het schrijven van het boek krijgt en de lezer van zijn problemen daarbij op de hoogte stelt. Een machtig boek en (ook door de spelling) een machtig moeilijk boek.
Tr. Riemersma – De hite simmer In trij-slachtige roman oer it libben en de dea fan de seksbom tsjin wil en tank Evelyn en de reboelje yn it doarp Blauwier. 2e printinge (1986)
Na de oorlog trouwt Joukje, bekend om haar vele contacten met vriendjes, met Rients uit Blauwier. Ze wonen aan de rand van het dorp en blijven buitenstaanders. Als hun dochter Evelyn opgroeit tot een mooie meid, gaan er allerlei praatjes over haar seksuele leven. Zelfs de dominee bemoeit zich ermee. Op een avond wordt Evelyn door vier jongens verkracht en daarna dood in de vaart aangetroffen. Moord, zelfmoord? De bladzijden zijn in drieën verdeeld. In het bovenste deel vertelt een man uit het dorp het verhaal, zich door het gebruik van Bijbelteksten belachelijk makend. In het middelste, vetgedrukte deel is een auctoriale verteller aan het woord. Het onderste, cursieve deel is een poging tot reconstructie van het verhaal door een buitenstaander. Vorm en inhoud van deze roman uit 1968 doen gedateerd aan. Deze herdruk (in de huidige spelling) is vooral ook interessant als de visie van een toentertijd jonge, veelbelovende schrijver op literatuur en op de door hem belachelijk gemaakte benauwd-christelijke dorpsmentaliteit in de jaren zestig.