Steven de Jong

Steven de Jong – In spylman op it binnenpaad 20 fariaasjes op ’20 lytse românsen’ – in ferhaleroman (1999)

Voor zijn roman De Wuttelhaven del kreeg De Jong in 1992 de Gysbert Japicxprijs. Dit is weer een ambitieuze roman. In 1983 publiceerde hij 20 lytse românsen. Elk gedicht wordt hier geciteerd en is uitgangspunt voor een verhaal, en die twintig verhalen vormen weer een roman. Maar die ‘verhalenroman’ zou net zo goed een moderne avonturenroman genoemd kunnen worden. Hoofdfiguur van alle verhalen is Feike Fidel, een dichter die er zich van bewust is dat hij een romanfiguur is, gecreëerd door de schrijver, en die geen dichtregel op papier krijgt omdat hij één onsterfelijk gedicht wil schrijven. Op zoek naar dat gedicht mislukt er veel in zijn leven: studie, baantjes en ook relaties met vrouwen. Zo raakt hij uiteindelijk aan lager wal. De literatuur speelt een grote rol in zijn leven: hij ontmoet hoofdfiguren uit De roos van Dekama van Van Lennep, Simke Kloostermans Wolmoet, er is een ‘Slauerhoff-verhaal’, en veel dichtregels van onder andere Gerrit Achterberg, Piet Paaltjens, Vondel, Bredero en natuurlijk nogal wat Friese dichters passeren de revue. Een goed geschreven roman, speels en humoristisch, die een verrassend spel speelt met werkelijkheid en fictie.

Steven de Jong – Gedichten om ‘e Aldehou Ljochtmoanneboekje nr. 6 (1995)

In de jubileumreeks van de 25-jarige Koperative Utjowerij verscheen deze dichtbundel met Leeuwarden als belangrijk thema. Het is poëzie die in een makkelijke en ironisch speelse stijl geschreven is. Soms is een gedicht niet meer dan een anekdote, maar dan wel zo mooi verteld dat het ontroerend wordt. Het openingsgedicht ‘Brike oade’ (een ode aan de scheve Oldehove) zet meteen al de toon. Prachtig maakt de dichter gebruik van de verschillende betekenissen van ‘bryk’: de scheve toren, de zijns inziens grappige pogingen van het oude Friese volk om iets te bereiken en het zonderlinge dagelijkse bestaan worden met elkaar verbonden. Het typeert deze deels in het Fries, deels in het ‘Liwwadders’ geschreven bundel dat Slauerhoff en Paaltjens een even grote rol spelen als linke Jopy

jongwuttelhavenSteven de Jong – De Wuttelhaven del (1989)

In deze eerste roman van de dichter Steven de Jong is Eeltsje de Vries de hoofdpersoon. In de oneven hoofdstukken zien we hem als leraar Nederlands op een middelbare school in Leeuwarden in de jaren tachtig. De oneven hoofdstukken spelen zich zo’n veertig jaar eerder af. Daarin zien we hoe de vader van Eeltsje in de oorlog hoofdredacteur wordt van de Friese krant die onder Duits toezicht kan verschijnen. Eeltsje bewondert zijn vader, ook na de oorlog: niet als de Duitsgezinde schrijver, wel als een erudiet en zorgzaam vader. In het proces om die zaken te verwerken raakt Eeltsje in geestelijke problemen, vooral als hij op school geconfronteerd wordt met antisemitisme. Hij raakt bevriend met de liberaal-joodse ouders van leerlingen, wil het oorlogsverleden van zin vader vertellen, maar kan dat niet. Eeltsje is de ik-persoon, tevens de schrijver van de roman. In het laatste hoofdstuk is hij met zichzelf in discussie over de afloop. Dat laatste is misschien net iets teveel van het goede. Het boek zal ongetwijfeld als sleutelroman gelezen kunnen worden. Voor alles is het echter een dikke, spannende roman met een intrigerend thema, die vlot leest.

Steven de Jong – Salto mortale (1988)

Dit is de vijfde dichtbundel van Steven de Jong, waarin de dichter laat zien, dat hij van die dwarse individualist van zijn vroeger werk naar een wat ouder geworden romanticus is geëvolueerd. De bundel bestaat uit drie delen. De eerste telt zeven titelloze gedichten, waarin een man, een dichter, gedesillusioneerd probeert houvast te vinden in een voile en onpersoonlijke wereld. In het tweede deel staan dertien titelloze gedichten, die gaan over een Adam, de tuinman, die een paradijselijk bestaan zoekt, maar dat niet echt kan vinden: de mens is daarvoor niet competent. In het laatste deel staan liefdesgedichten van een al wat oudere man, die behalve de liefde ook de dood aanwezig voelt. De gedichten in dat laatste deel zijn over het algemeen wat vaster van vorm dan die in de twee andere delen. In alle drie de delen van de bundel spreekt de dichter over gevoelens van onmacht bij het schrijven van poëzie. Hoe begrijpelijk die gevoelens ook zijn, het werkte soms storend dat bij herhaling te lezen. Uiteindelijk zijn de gedichten in deze bundel er toch gekomen en de dichter is er aardig in geslaagd zijn gevoelens in een bepaalde vorm op papier te krijgen.