Simon Oosting – Hûnewacht (2012)
Dierwetenschapper Oosting (1959) komt na zijn positief ontvangen debuutbundel in 2007 (bekroond met de Fedde Schurerprijs) met een nieuwe, geslaagde bundel gedichten. Net als in de eerste bundel zijn het zeer gevarieerde gedichten. De dichter maakt duidelijk werk van de vorm van de vrije gedichten; het drieluik over de ‘marathondag’ in New York bestaat bijvoorbeeld uit prozagedichten. Regelmatig ook speelt de dichter met klanken; zo staan in menig gedicht herhalingen en binnenrijm. Maar vooral is Oosting weer heel sterk in het schetsen van beelden. In de titelcyclus ‘hûnewacht’ uit het eerste deel van de bundel worden de acht glazen (halfuren) van de hondenwacht (een scheepswacht van middernacht tot vier uur ’s ochtends) beschreven, maar het is vooral een zoektocht naar de herinnering aan een van ‘degenen die door de deur gingen en niet terug kwamen’.
De titels van de andere drie afdelingen, zijn veelzeggend. Ze vatten het wezen van deze bundel samen waarin de dichter slaagt om belangrijke dingen van het leven te beschrijven. Zo roept hij in het tweede deel, ‘de elegiën’, onder andere het verleden op: ‘ik seach wat al yn oertiid ferjitten wie’. Prachtig in dat deel is de cyclus van vier gedichten ‘angelus’, met onder andere de regels ‘(…) no ’t de nacht dellein is en / de jûn ferjitten haw ik dichter fan de donkere oeren de grutte dingen / wol wer sein (…)’. Het derde deel, ‘it sinjaal de tekens’, opent met het zes bladzijden tellende drieluik waarin de ik-figuur een ‘onverbiddelijk’ signaal krijgt om op pad te gaan en vervolgens als een ware Odysseus over zeeën en door woestijnen en steden tien jaar onderweg is voor hem de betekenis van het signaal duidelijk wordt. En dan: ‘hy wol werom /mar fernimt syn fersin oerwint / en fart troch (…)’.
Het laatste deel laat, ook in zijn paradoxale titel ‘nomade te stee’, een dilemma zien waar je voor geplaatst kan worden: op je plaats blijven of op pad gaan. De dichter lijkt in het laatste gedicht, ‘Sitte oan ‘e grêft’ een keus te maken, maar dat is een te gemakkelijke conclusie en waarschijnlijk slechts een keus voor het moment: ‘as wy stil sitten bliuwe / stil sitte dan kin ik bliuwe (…)’. Deze gedichten dienen aandachtig gelezen en vooral herlezen te worden, en dan zal blijken dat ze heel wat in beweging zetten.
Simon Oosting – Rauwe fisken op wynfearwolkens (2007)
Simon Oosting (1959, verbonden aan de Universiteit van Wageningen) schreef eerder in het Fries een artikel over landbouwproblematiek en een verhaal in de verzamelbundel It each fan de griffioen. Ook publiceerde hij in diverse tijdschriften gedichten en won hij met de gedichtencyclus ‘Yn ’t foarbygean’ een Rely-Jorritsmaprijs. Die cyclus staat nu op een centrale plaats in dit bepaald interessant te noemen dichtersdebuut in boekvorm en lijkt illustratief voor de hele bundel. In het 1e gedicht van de cyclus wordt nostalgisch een dorp beschreven, met de boerderij van pake en beppe, en Lemmer als het eind van de wereld. Het tweede gedicht gaat over ‘de stad’. Daar zie je onder andere de overgang van oud (marktkooplui) naar nieuw (skateboarders), maar de stad zelf mag nog niet verder dan de rivier. In het derde, laatste gedicht, ‘It lân’ (het land) kijkt de ik over de prairies van de Indianen naar de zee, waar walvissen op hem wachten. Ook in de hele bundel lijkt de dichter telkens verder te willen en schildert hij landschappen in zorgvuldig opgebouwde beeldende gedichten die van de lezer de nodige aandacht vereisen.