Sikke Doele

doelelongereilanSikke Doele – Longereilân (2002)

In 1977 debuteerde Sikke Doele (1942-2002) met de dichtbundel It swiet geniet. Daarna hield hij zich lang stil op literair gebied. Doele schreef als kunstcriticus/redacteur voor de Leeuwarder Courant. Pas de laatste jaren liet hij zich weer van zijn literaire kant horen met een verhalenbundel in 1999 (De gouden teeman) en een roman in 2001 (De messeslikker). Zijn nieuwe, postuum verschenen dichtbundel is nogal positief ontvangen in literair Friesland.

De titel van die bundel Longereilân (ook die van het derde gedicht) is mooi, in het Nederlands misschien te vertalen als ‘hunkereiland’ en dat past goed bij de sfeer van verlangen die uit veel van de gedichten spreekt. Verlangen naar het eiland Terschelling en alles wat daarmee te maken heeft. Het is soms een weemoedig soort verlangen waar een waas van afscheid nemen overheen ligt. In het eerste gedicht wordt dat afscheid nemen al genoemd, als het eiland nog maar een ‘veeg aan de kim’ is, in het laatste gedicht komt dat in feite ter sprake als de dichter het kerkhof van Hoorn (op Terschelling) beschrijft en zich afvraagt hoe het daar zal liggen tussen de hekken. Nadrukkelijk wordt achter in de bundel vermeld dat de gedichten geschreven zijn tussen 20 april en 20 juni 2002, bij sommige gedichten staat ook een datering. Op 29 juni is Doele overleden en op 4 juli is hij begraven op het kerkhof in Hoorn. Ik kan niet anders dan de gedichten lezen tegen die achtergrond en dat versterkt de ontroering die de gedichten zonder die kennis waarschijnlijk ook wel weten op te roepen.

Het is het geen opzienbarende poëzie; de inhoud, de taal, de vorm, de beelden zijn tamelijk traditioneel. Het tweede gedicht, ‘Obsesje’ (obsessie) beschrijft bijvoorbeeld mooi het verlangen naar het eiland. Vanaf het ‘mooiste plekje op de wal’ (het terras aan de havenboulevard namelijk, met bij helder weer zicht op het eiland) geeft de dichter toe dat hij een soort stalker is: hij bekijkt zo veel mogelijk het eiland. Maar het is een ongevaarlijk stalken, want wat voor last heeft het eiland ervan? Bovendien komt de dichter het eiland niet te na, hij durft er eigenlijk niet heen, want hoe zal hij door het eiland ontvangen worden? Een aardig beeld in heldere taal geschreven, licht ontroerend, maar niet echt uitzonderlijk of verrassend.

Ook ‘Splendid isolation’ opgedragen aan de geliefde van de dichter is een ontroerend gedicht, waarin hij haar vergelijkt met een eiland en hijzelf het eiland links van haar is. De eenzaamheid die dat oplevert wordt soms te veel en:

dan bestelle wy in straffe
easte- of westewyn
dy’t my oer dy
of dy oer my
hinne blaast

Een heel aardig beeld en lang geen slecht gedicht (die staan er niet in deze bundel), maar door de vorm en de taal niet heel bijzonder. Dat geldt voor veel van de twintig gedichten. Soms zijn er kleine uitzonderingen op het ‘gewone’ van de gedichten. In het kleine gedicht ‘Leafste dyn lea’ komt een opvallende speelsheid naar voren: de dichter speelt daar met een paar klanken die het gedicht heel lichtvoetig maken, wat prachtig contrasteert met de veel zwaardere inhoud waarbij dood en liefde met elkaar verbonden worden. Dat verrast en helaas gebeurt dat mij net te weinig in deze bundel, die ik overigens wel af en toe ter hand zal nemen om mij te laten ontroeren door de wel degelijk aanwezige mooie gedichten.

doeleapparaatSikke Doele – It apparaat Ferhalen (2002)

Sikke Doele (1942-2002) was cultuurredacteur van de Leeuwarder Courant en debuteerde in 1976 als dichter. In 1999 verscheen zijn 1e verhalenbundel, in 2001 gevolgd door een novelle. Daarin schetst Doele vaak met wat weemoed de jaren ’50 en ’60, net als in deze laatste verhalenbundel. In het titelverhaal krijgt een jongen een orthopedisch korset, dat hij enkele jaren moet dragen om te voorkomen dat hij krom groeit. In het 1e verhaal, ‘Alle fisken frij’, logeert een tienjarige jongen met zijn vader, moeder en broertje bij opa en oma in Balk. In ‘De oergong’ blijft een jongen voor de tweede keer in de eerste klas van het gymnasium zitten. ‘De gelearde neef’ is iets anders opgebouwd: twee volwassen broers moeten eerst naar een crematie van een tante en later van een neef. Zo komen herinneringen boven, waarbij een weemoedige sfeer wordt opgeroepen. De twee laatste verhalen zijn weer iets anders door een lichtelijk onrealistische sfeer. Het laatste verhaal dateert overigens al van 1965. De mooie combinatie van ingetogenheid, weemoed en vleugjes ironie maken de verhalen prima leesbaar

DoeleSikke Doele – De messeslikker (2001)

Een korte, niet zonder humor geschreven korte roman over een vakantieliefde op een waddeneiland in de jaren zestig, van Doele die in 1999 de verhalenbundel De gouden teeman publiceerde. In dit eenvoudige liefdesverhaal gaat de 20-jarige Wierd op aanraden van zijn broer als ijsverkoper op het eiland werken. Hij kampeert eerst op een grote camping, waar, midden jaren zestig, eigenaar en politie krampachtig proberen jongens en meisjes gescheiden te houden. Wierd vindt de drukte maar niks en verhuist met zijn tentje naar een kleine camping aan de rustige kant van het eiland. Hij ontmoet de 18-jarige Lucy die na een ruzie met een vriendin naar de camping van Wierd verhuist. Met Lucy, een wat mysterieus meisje, heeft Wierd zijn eerste seksuele ervaringen, maar uiteindelijk maakt ze het uit. In een epiloog haalt Wierd 35 jaar later zijn eigen dochter op van een waddeneiland, die daar vergelijkbare ervaringen gehad heeft als hij destijds. Een prettig leesbare, verder pretentieloze vakantieroman, die een aardig beeld geeft van de manier waarop een puber in de jaren zestig een vakantie beleefde.