
It Nijs had deze week een artikel over het feit dat minderheidstalen zoals het Fries nauwelijks gebruikt worden in supermarkten. Er zijn een paar uitzonderingen: supermarktketen Tesco is zes jaar geleden een proef begonnen in Wales om alle opschriften tweetalig te maken en naast het Engels ook het Welsh te gebruiken. Dat is zo’n succes geworden dat de supermarktketen dat nu ook in de vestigingen in Ierland gaat doen. Het gaat zelfs zo ver dat de niet-Ierstalige medewerkers een cursus Iers krijgen, waar ze gretig gebruik van maken. It Nijs merkt op dat de teksten in winkels in Friesland bijna altijd alleen Nederlandstalig zijn. Twee dagen later zond Omrop Fryslân een documentaire uit waarin de vraag centraal stond waarom schrijvers nog in het Fries zouden schrijven en of er wel lezers voor Friese boeken zijn.
In de roman Shit my mar lek van Meindert Bylsma is de ondergeschikte en zelfs bedreigde positie van de Friese taal in Friesland een belangrijk thema. Dat wordt soms grappig en soms zelfs cynisch gedemonstreerd. Nadat in hoofdstuk vijf een koekjesfabrikant in beeld gekomen is, geeft in het volgende hoofdstuk een ‘lezer’ commentaar: “En dan no dy echte bakker. Kristus wat in nearzige man. Earst fielt er him mei syn luzige koekjesfabryk yn Hurdegaryp te grut foar de eigen taal, mar as er dy brûke kin om in grutte oarder yn ‘e wacht te slepen, draait er om as in wynwizer by in twirre. Pecunia non olet fansels. As it mar jild opsmyt, dan docht de taal der net ta. Jild en taal, dêr moatte wy it noch alris oer ha. Mar no net.”*
Shit my mar lek verscheen in 1998 en is nu als e-boek te koop in een serie klassieke Friese boeken die sinds 2010 uitgegeven worden in een samenwerkingsverband tussen Tresoar, de Digitale Biblioteek voor de Nederlandse Letteren en Uitgeverij Elikser (TDE Nije Bibleteek). Je zou het een humoristische detectiveroman kunnen noemen, maar het is gelukkig meer dan dat. Trinus Riemersma schreef in een van zijn internetcolumns dat Shit my mar lek hem inspiratie leverde voor zijn satirische roman over de omroepwereld, Sinleas geweld (2000). Net als Riemersma in dat boek weet Bylsma in Shit my mar lek prachtig op de rand van flauwiteiten te balanceren en daar meestal net niet over heen te gaan. Het boek doet ook wel wat denken aan de humoristische ‘speurdersromans’ van R.R van der Leest, in die zin dat het ook daar niet gaat om echte detectiveromans en ook daar de taal een grote rol in speelt.
Het boek begint wel als een echte detectiveroman: in hoofdstuk 1 wordt inspecteur Auke Alberda geconfronteerd met de moord op een man. Vergelijkbare situaties doen zich verderop in het boek voor: in hoofdstuk 7 wordt inspecteur Bareld Bottema met een lijk opgezadeld en in hoofdstuk 12 is het inspecteur Caspar Casimier die gestuurd wordt naar een plek waar een vermoorde man is aangetroffen. Er worden merkwaardige overeenkomsten aangetroffen in de drie moorden: de slachtoffers zijn alle drie met hetzelfde wapen omgebracht, ze zitten alle drie in het bestuur van een of andere Frieszinnige club, de drie echtgenotes reageerden alle drie nogal koel en het gekst van alles: de drie slachtoffers waren zeer ernstig ziek en hadden nog maar kort te leven.
Ondertussen krijgen we enkele keren allerlei hoofdstukjes voorgeschoteld waarin de Friese taal een rol speelt: over een juf die niet ingrijpt als de kinderen vragen hebben over Friese woorden; over twee kinderen die Friese bloemennamen met elkaar bespreken; over een man die in een dorp in een Friese schrijverswijk de deuren langs gaat om te vragen of de mensen wel eens iets gelezen hebben van de Friese schrijver die naam gegeven heeft aan hun straat. Er zijn tussendoorhoofstukjes waarin gediscussieerd wordt over het gebruik van het Fries of Nederlands in de dorpskrant, over het nut van quizprogramma’s op radio Friesland, er is iemand die erop moet toezien of de ‘geveltaal’ wel (goed) Fries is en in sprookjes wordt de verhouding tussen het Nederlands en het Fries beschreven. Het is niet zo gek dat er ook hoofdstukjes tussen staan waarin een zogenaamde ‘lezer’ zich allemaal afvraagt waar dat allemaal goed voor is en of we niet te ver van het detectiveverhaal afraken.
Een enkele keer gaat de auteur wel net even te ver. Dat is bijvoorbeeld het geval als een tweede zogenaamde ‘lezer’ commentaar levert, aan de auteur advies geeft en zijn vermoeden uitspreekt waar het verhaal heen zou kunnen gaan. Deze zogenaamde ‘lezer’ heeft niet door, wat de echte lezer dan al lang snapt, namelijk dat er afspraken gemaakt zijn door de ‘slachtoffers’. Ook wordt het een enkele keer wat al te pamflettistisch, waardoor saaiheid op de loer ligt, zoals in het hoofdstuk waarin de ik-figuur/schrijver om de tafel zit met de drie toekomstige slachtoffers. Dat laatste geldt ook wel een beetje voor de tien bijlagen die volgen na de slothoofdstukken.
Die twee slothoofdstukken zijn fantastisch en vormen een ware apotheose van deze aparte, noem het experimentele roman. Daar komen humor en ernst, boodschap en vermaak op een grandioze manier bij elkaar. Daar slaagt de auteur erin om niet alleen alle, nou ja de belangrijkste, eindjes aan elkaar te knopen, maar weet hij vooral de lezer mee te slepen in een ‘laatste druppel’, een ‘laatste kaart’, een ‘laatste amen’ zoals het in het voorlaatste hoofdstuk heet.
Op de een of andere manier was ik Meindert Bylsma een beetje uit het oog verloren. Wat dat betreft is het een goede zaak dat zo’n vijftig ‘Friese klassieken’ in een nieuwe uitgave verkrijgbaar zijn, de meeste ook als e-boek, waaronder Bylsma’s Shit my mar lek, een daarvoor nooit herdrukte, geslaagde humoristische detectiveroman met een mooie satirische boodschap. (30 maart 2014)
*En dan nu die echte bakker. Christus wat een bekrompen man. Eerst voelt hij zich met zijn armetierige koekjesfabriek in Hardegarijp te groot voor zijn eigen taal, maar als hij die kan gebruiken om een grote order in de wacht te slepen, draait hij om als een windwijzer bij een wervelwind. Pecunia non olet natuurlijk. Als het maar geld oplevert, dan doet de taal er niet toe. Geld en taal, daar moeten we het nog eens over hebben. Maar nu niet.
Meindert Bylsma – In faai hinnekommen (2001)
Meindert Bylsma (1941, leraar) schreef wel verhalen en een roman, maar is voornamelijk dichter. Deze nieuwe bundel borduurt verder op thema’s die we kennen uit eerder werk. Zoals Slauerhoff alleen in zijn gedichten kon wonen, noemt Bylsma in het openingsgedicht de poëzie het toevluchtsoord van de dichter, gebouwd op een wankel fundament. Dat ‘wankele’ wordt nog versterkt tot hachelijk (ook in de titel van de bundel) en dat zien we terug in de gedichten. De hoofdpersoon, of dat nu een ‘ik’ is of een ‘hij’, heeft nogal wat moeite met het leven. Hij is onzeker, bijvoorbeeld in het gedicht ‘As it tij ferrint’ waar de onzekerheid uiterlijk veroorzaakt wordt door de natte grond, maar innerlijk net zo aanwezig is. Hij verschuilt zich achter ideeën, maar als hij anderen voor gek verklaart, doen zij dat met hem (in ‘Koartsluting’). Hij staat, vaak bewust gekozen, aan de rand van het bestaan of loopt op een dwaalspoor. Maar pas op: de weinig vrolijke inhoud leest opvallend plezierig, door het relativeringsvermogen en een vleugje humor van de dichter die de lezer daardoor soms verrast.
Meindert Bylsma – Hite bliksem Boekenweekgeschenk (1997)
Een boekenweekgeschenk moet aan de eis voldoen dat het door veel mensen geapprecieerd wordt. Dat zal met deze nieuwe verhalen van Meindert Bylsma (1941) wel het geval zijn. Na eerder gedichten en absurdistische verhalen geschreven te hebben kwam Bylsma in 1995 met een bundel verhalen die hij ‘kremearkes’ noemt: Hotputs. Kremearkes lijken wel wat op sprookjes (mearkes), maar zijn net even absurdistischer, meer geconstrueerd, zonder dat het overigens de leesbaarheid geweld aandoet. Want de negen kremearkes in dit Friese boekenweekgeschenk zijn weer zeer leesbaar. Zoals het duidelijk zeer sprookjesachtige openingsverhaal van de nieuwe prins die geen hete bliksem mag eten, omdat hij dan in een spin zal veranderen. Dat gebeurt ook. Uiteindelijk weet het meisje Yfke de betovering te doorbreken en ze leven nog lang en gelukkig. In het tweede verhaal wil een brugwachter niet langer brugwachter zijn, maar piloot of kapitein. Nadat hij die baantjes gehad heeft, wil hij niets liever dan weer brugwachter zijn en ook hij leeft met zijn vrouw nog lang en gelukkig. Iets minder goed loopt het af met de kat die geen muizen kan vangen.
Meindert Bylsma – It spul troch it gat sjen (1988)
De vijfde dichtbundel van Bylsma, die overigens ook in zijn beide verhalenbundels van de laatste jaren gedichten publiceerde. Humor en verrassing zijn de elementen die zowel in het proza als in de poëzie van Bylsma te vinden zijn. Vorige dichtbundels waren nogal eens voorzien van foto’s, nu heeft de dichter voor een andere verrassing gezorgd. De meeste gedichten zijn afgedrukt met als achtergrond een krantenartikel of, zoals bij de cyclus over Cochem, een landkaartje of een tekst uit een reisgids. In diezelfde cyclus valt ook weer de typische zelfspot van de dichter op: hoe mooi het daar ook bij de Moezel is, hij wil toch het liefst terug naar de Harlingervaart en de zeewind. De moderne maatschappij met zijn jachtigheid, vervreemding en vervuiling wordt op een typische Bylsma-manier, soms kaal, soms woordspelerig, nu eens ernstig, dan humoristisch, een enkele keer cynisch verbeeld. Soms gaat de humor wat de flauwe kant op, maar over het algemeen zijn de gedichten in deze bundel wel geslaagd.
Meindert Bylsma – It grom spat alle kanten út (1986)
Deze bundel is met bijna 40 korte verhalen en een tiental gedichten iets dikker dan Praat út in hynstekop uit 1983, maar ook iets minder verrassend. Het eerste verhaal ‘Koal’ beslaat driekwart bladzij. Een klein meisje zegt tegen een rups dat ze ook een rups wil zijn. Even later vermorzelt de vader twee rupsen. In geen enkel ander verhaal schrijft Bylsma zo puntig, zo vol vaart, vanaf de beginzin (‘Ik hjit Baukje. Hoe hjitsto?’) tot en met de slotzin (‘It grom spat alle kanten út’). Er zijn wel meer verhalen die spanning oproepen bij de lezer en andere die plezierig lezen door de bizarre gebeurtenissen die de schrijver vaardig uit de pen laat vloeien. Maar soms loopt een verhaal wat flauw af, zoals ‘Boadskip’, waarin een oude, dove man zegt toch maar bij de Vivo te blijven, als iemand aan de deur een nieuwe, blijde boodschap komt brengen. De gedichten, waarin Bylsma graag met uitdrukkingen speelt, komen nogal bedacht over. Hoewel iets minder geslaagd dan de vorige is dit wel weer een heel leesbare bundel met speelse korte verhalen, die alleen Bylsma in het Fries blijkt te kunnen schrijven.
Meindert Bylsma – Praat út in hynstekop (1983)
Ruim dertig verhalen en een paar gedichten. De verhalen zijn kort, hoogstens vier bladzijden en zijn boeiend geschreven. Een heel enkele keer denk je aan Carmiggelt. Vaak loopt een verhaal zo bizar af dat de naam Roald Dahl in je opkomt. Dat wil niet zeggen dat de verhalen niet origineel zijn, want er zitten bijzonder aardige vondsten in. Bijvoorbeeld in ‘Kampioenskip’ waarin men de schaatsheld op tv een overwinning ziet behalen, maar in de herhaling onderuit ziet gaan. Niet alleen de typografie van de gedichten in deze bundel doet sterk aan Van Ostayen denken, ook de inhoud van ‘De iene en de oare’. Twee heren lopen elkaar tegemoet, passeren elkaar en lopen verder: een moderne versie van Van Ostayens ‘Alpejagerslied’. Bylsma laat met dit boek zien dat hij in het Fries op de korte baan zeer goed uit de voeten kan.