Joop Boomsma – Boomsma bliuwt omt jo dat wolle (2008)
Hoewel de laatste druk van het Lyts hânboek fan de Fryske literatuer uit 1997 het vroege werk van Joop Boomsma (1945) wel degelijk typeert, noemt het nieuwe, Nederlandstalige standaardwerk over de Friese literatuur uit 2006 hem alleen als de misdaadschrijver die hij sinds 1988 is. Maar in diverse bundels, deels in eigen beheer uitgegeven, presenteerde Boomsma zich vanaf 1969 als dichter en verhalenschrijver die het experiment niet schuwde en die verwantschap vertoonde met vernieuwende Friese schrijvers als Meindert Bylsma en Reinder van der Leest, zoals Josse de Haan, de samensteller van deze bloemlezing uit Boomsma’s vroege werk, stelt.
Deze gedichten en verhalen, die natuurlijk voor een deel gedateerd aandoen, zoals ook werk van vergelijkbare Friese (en Nederlandse) auteurs dat is, zijn op zijn minst opvallend. Dat De Haan in de inleiding misschien wat al te bewonderend over dit werk van Boomsma schrijft, zij hem vergeven. Jammer is wel dat er geen duidelijke bronvermelding bij deze verhalen en gedichten staat, want dit onbekend geworden werk is interessant genoeg om via deze uitgave weer toegankelijk te zijn.
Joop Boomsma – Om fan dit lân te hâlden Fokke Sierksma oer Fryslân yn brief en petear (2006)
Op 9 mei 2001 kondigde Joop Boomsma in zijn Internetdagboek aan dat hij al een tijdje bezig was om de briefwisseling uit de zeventiger jaren met Fokke Sierksma te redigeren tot een boekje. Op 7 juni 2004 schrijft hij er weer over: hij heeft het er met deze en gene over gehad. ‘Moet je doen,’ is ieders antwoord. Dus dat boek, ook al vindt het geen uitgever, komt er, zegt Boomsma met een uitroepteken. Nadat (?) de correspondentie Boomsma – Sierksma compleet met Boomsma’s inleiding al op de Internetsite van de Universiteit van Leiden geplaatst was, is pas nu in 2006 dat boek er, uitgegeven in de VenusNonFiksje-serie, met de titel Om fan dit lân te hâlden en als ondertitel ‘Fokke Sierksma oer Fryslân yn brief en petear’.
Joop Boomsma was leraar Nederlands aan een mavo in Gouda, toen hij voor de eerste keer contact zocht met Sierksma op 19 augustus 1974. Boomsma had zowel poëzie als proza in het Fries gepubliceerd en hij was bezig met een serie interviews met Friezen voor het literaire tijdschrift Alternatyf die later in het Peteareboek (1976) terecht kwamen. Na J.J. van Weringh en Sjoerd Leiker was Fokke Sierksma de derde die geï:nterviewd werd.
Fokke Sierksma (geboren in 1917 in Dantumawoude) studeerde na het gymnasium in Leeuwarden theologie in Groningen. In de Tweede Wereldoorlog zat hij in het verzet en hij was medeoprichter van het ondergrondse literaire tijdschrift Podium, waar hij na de oorlog bij betrokken bleef. Hij werd bekend als criticus en essayist en schreef o.a. over Vestdijk en over Friese schrijvers als Obe Postma. Hij koos echter niet voor de literatuur, maar voor de wetenschap. Van 1953 tot aan zijn dood in 1977 was hij verbonden aan de theologische faculteit van de Universiteit van Leiden, de laatste jaren als hoogleraar. Hij betrok in zijn wetenschappelijk werk andere vakgebieden als psychologie, culturele antropologie en kunstgeschiedenis, wat hem in die jaren zeker in theologische kringen een vrij unieke, maar ook wel enigszins geïsoleerde positie gaf.
In de inleiding bij de correspondentie vertelt Boomsma hoe hij bij Sierksma kwam, die hij toen eigenlijk alleen kende als schrijver van een essay over Obe Postma, Bern fan ‘e ierde (1953). Hij schetst zijn eerste contact met Sierksma, diens bewondering voor Obe Postma en vooral ook zijn houding tegenover de Friese Beweging en zijn naïeve, romantisch-ouderwetse opvattingen over Friesland die in het interview en de briefwisseling naar voren komen. Maar Boomsma geeft ook een aardig beeld van zijn eigen positie en zijn eigen ontwikkeling: geheel thuis geraakt in Zuid-Holland, verwisselde hij die provincie in 1975 toch voor Friesland, waar hij leraar in Leeuwarden werd en in Menaldum ging wonen.
Bijna de helft van het boek bestaat uit de brieven die Boomsma en Sierksma elkaar in drie jaar tijd schreven, van de eerste brief van Boomsma in 1974 tot de laatste brief van Sierksma, geschreven op 27 juli 1977, een paar weken voor zijn overlijden op 22 augustus. De eerste brieven gaan uiteraard over het interview dat in december 1974 en januari 1975 gemaakt werd. In de brieven wordt duidelijk wat de gesprekken en de briefwisseling rond dit interview bij beide mannen losgemaakt heeft.
Zoals Boomsma, mede door dit contact, in 1975 besloot van Zuid-Holland terug te gaan naar Friesland, zo pakt Sierksma in dat jaar het schrijven in het Fries weer (tijdelijk) op, met een artikel over Japanse erotische prenten en een essay over een reeks naakten die Picasso in 1936 schilderde. Het essay van zo’n veertig bladzijden verscheen in Trotwaer. Aardig is ook om in de brieven van Sierksma diens aarzeling te lezen over zijn Fries, want “ik ha sa lang net mear yn it Frysk skreaun”. Boomsma raadt hem aan een Fries woordenboek te kopen (dat krijgt Sierksma op 30 mei van zijn vrouw op zijn verjaardag, schrijft hij diezelfde dag nog aan Boomsma) en hij biedt aan Sierksma met de spelling te helpen. Daar is Sierksma heel blij mee, want hij voelt zich in het Fries als een beginnend schrijver. In die tijd zit Sierksma wel met zijn vrouw zo vaak in zijn tweede huisje in de Wiske bij Workum, dat zijn huis in Leiden hem vreemd voorkomt.
In december (of eind november?) verschijnt eindelijk nummer 4/5 van jaargang 1975 van Alternatyf, met het interview. Informatie over de precieze verschijningsdatum of het nummer van het tijdschrift is helaas in het boek nergens te vinden, een herdruk van het interview gelukkig wel. Wat mij betreft hadden de brieven wel wat annotatie mogen krijgen. Dat geldt voor diverse zaken of personen die in de brieven naar voren komen. In een brief van 30 april 1976 heeft Sierksma het over een brief die hij aan de Fryske Akademy geschreven heeft om voor het lidmaatschap te bedanken. Sierksma maakt zich kwaad over het antwoord van de Fryske Akademy, dat hij nota bene krijgt van “in frommis dat op jiergearkomsten yn it Hollânsk ynterrumpearet – om oer de ynhâld mar net te praten.” Een half jaar later komt het “frommis” nog eens ter sprake: (…) do hast der dochs sels by west, dat in frommis as frou Vondeling har yn in gearkomste fan de Fryske Akademy yn it Hollânsk oppenearje kin en dat elkenien earbiedich siet te lústerjen, wylst dat minske sels yn har eigen Hollânsk neat oars te fertellen hie as ôfwaaid praat. Ik soe likemin mei sa’n frommis yn de Fryske Akademy sitte wolle as mei Van Agt yn de himel.” (p.72). Van mij had Boomsma wel wat mogen zeggen over die briefwisseling tussen de Akademy en Sierksma ( die hij gelezen heeft) of over die “frou Vondeling”.
In latere brieven komen allerhande Friese personen en zaken aan de orde, zoals Sjoerd Leiker, Fedde Schurer, Yke Boarnstra , de volksverhalen van Ype Poortinga, het ontbreken van Sierksma’s naam in de Encyclopedie van het hedendaagse Friesland (1975), eventuele bundeling van Sierksma’s kritieken over Friese boeken (niet doorgegaan) of een herdruk van zijn essay over Obe Postma (wel doorgegaan, in 1979 in het door Boomsma samengestelde Oer Obe Postma) of het verschijnen van het Peteareboek (waarbij Sierksma zich afvraagt bij wat voor zooitje ongeregeld hij verzeild geraakt is, p. 77). Ook daar had van mij af en toe door Boomsma wel meer informatie toegevoegd kunnen worden. Vermoedelijk hebben Boomsma en Sierksma het ook in (al dan niet telefonische) gesprekken bijvoorbeeld over de kritiek van Sierksma op het Peteareboek gehad. Over Boomsma’s reactie op die kritiek is in dit boek nu niets te lezen, want Boomsma heeft daar blijkbaar niet via een brief op gereageerd.
Fokke Sierksma bleef tot zijn einde strijdbaar. Zijn laatste brief gaat niet alleen over de injecties die hij krijgt om het effect van andere medicijnen tegen te gaan, maar ook over een oratie die Sierksma aan het maken is voor het honderdjarig bestaan van zijn faculteit in oktober. Hij nodigt daar Boomsma voor uit en vraagt hem, als hij komt, vooral tot het eind te blijven, want de kans is groot dat hij dan boze gezichten ziet. Sierksma is namelijk van plan “om ‘de godgeleerden’ in bytsje te kiteljen.” (p. 86). Maar zover is het niet gekomen. De allerlaatste brief is een mooie en emotionele brief van Joop Boomsma van 26 augustus 1977 aan “frou Sierksma” om haar te condoleren met het overlijden van Fokke Sierksma op 22 augustus.
Behalve de complete tekst van het interview is na de briefwisseling ook de toespraak opgenomen die Fokke Sierksma hield voor de ledenvergadering van het ‘Skriuwersboun’ op 14 mei 1977, met de veelzeggende titel ‘De Friezen romantisy? Ferjit it mar.’ De tekst van deze lezing werd ook gepubliceerd in De Strikel (1977). In de eerste alinea verduidelijkt Sierksma dat hij die lezing niet houdt omdat hij dat zelf zo graag wil, maar omdat hij is gevraagd door een man die hij erg graag mag. Diezelfde man (de nieuwe voorzitter van het ‘Skriuwersboun’, Joop Boomsma) heeft ook het onderwerp voor de lezing aangedragen: zijn relatie tot en zijn ideeën over Friesland.
De ideeën van Fokke Sierksma over Friesland, door Boomsma terecht soms simpel en naïef genoemd, komen in dit boek duidelijk naar voren, in de briefwisseling, in het interview en in de lezing. Daarom is het mooi dat dit boek er is. Veel te laat vanzelf, maar ‘better let as net’. Ook is het jammer dat, op wat verduidelijkingen in de inleiding na, de brieven niet geannoteerd zijn, want we zijn nu eenmaal ruim dertig jaar verder. Ook wat duidelijker verwijzingen naar boeken of artikelen waren wat mij betreft op zijn plaats geweest. Via de website van Sirkwy is een biografische schets van Fokke Sierksma te lezen met een verwijzing naar de collectie Sierksma in de Koninklijke Bibliotheek.
Joop Boomsma – Skriuwersdeiboek (2003)
Joop Boomsma (1945) schrijver van o.a. gedichten en misdaadromans is al jaren actief op internet. In 2001 hield hij een internetdagboek bij: vrijwel elke dag een stukje, variërend van een paar regels tot een bladzij, met commentaar op zaken die met de Friese literatuur en een aantal zijpaden te maken hebben. Dit dagboek is nu (pas) in boekvorm uitgegeven in de interessante reeks ‘Dokurige’ en is een lust om te lezen. Boomsma kent het Friese literaire wereldje en voelt zich betrokken. Hij kan kritisch zijn, op zichzelf en anderen, maar is vooral enthousiast. Zo is hij al vrij vroeg in het jaar bezig met te ‘voorspellen’ wie de Gysbert Japicxprijs zou (moeten) krijgen. De latere winnaar heeft hij niet voorspeld, maar hij is wel enthousiast over de winnaar. Op meelevende manier schrijft Boomsma ook over de ongelukkige samenloop van omstandigheden: wordt die prijswinnaar eindelijk bekendgemaakt, valt dat samen met de aanslag op het WTC in New York! Zo is er veel meer: de Friese dramaserie Baas boppe baas, de film Nynke en vooral veel boeken van veel schrijvers passeren de revue.
Joop Boomsma – Picasso, lêste wurk Misdiedferhalen (1992)
Boomsma schrijft vlotte en spannende misdaadromans zonder al te oppervlakkig te worden. Datzelfde doet hij met deze veertien misdaadverhalen, al zit er een enkel zwakker verhaaltje tussen. De lengte varieert van vier tot negentien bladzijden, terwijl ook de inhoud nogal verschilt. Nu eens volgen we een journalist die misdaadverslagen maakt, dan een schrijver die met de zelfmoord van een collega geconfronteerd wordt, en meestal zien we het verhaal vanuit de misdadiger zelf. In het titelverhaal is dat een kunstdief, die na jaren niet actief geweest te zijn een Picasso gaat stelen van een expositie in Luzern. Op het moment dat je denkt dat hij erin slaagt, volgt een verrassende ontknoping. Soms ligt de sympathie van de lezer zo dicht bij de dader, dat je niet geneigd bent om deze als crimineel te zien, zoals in het verhaal over de wraakneming van een vader wiens dochter aangerand is. Niet altijd wordt de misdaad bestraft, zoals in ‘Film’, waar de moord op een gewoon auto-ongeluk lijkt. Boomsma heeft met deze verhalen het Friese misdaadgenre behoorlijk verrijkt.
Joop Boomsma – Kwea jild Misdiedroman (1989)
Dit boek is de tweede misdaadroman van Boomsma. Een groot verschil met Ien foar de wraak (1988) is dat er niet wordt gezocht naar de misdadiger, maar naar de misdaad. Hoofdpersoon is Wouter Sandbergen. Hij heeft in de gevangenis gezeten en gaat daarna aan het werk via een uitzendbureau. Veel verdient hij niet en als hij in contact komt met de cafébaas Jelke Kramer, gaat hij voor hem als koerier werken. Daar verdient hij veel geld mee, al beseft hij ook dat hij weer in de criminele sfeer beland is. As hij met moord wordt geconfronteerd, ontdekt hij ook waar hij mee bezig is: hij vervoert grote hoeveelheden (vals) geld. Hij vertelt een pas ontmoete vriendin het verhaal en belt Kramer dat hij met zijn werk voor hem stopt. Per ongeluk vertelt hij deze ook wat hij ontdekt heeft. Dat wordt Wouter noodlottig. Boomsma schrijft vlot en spannend, zonder oppervlakkig te worden, al komt Wouter wel weer al te gemakkelijk in de criminele sfeer terecht. Van dit soort boeken zijn er helaas niet veel in het Fries.