Jelle Kaspersma – Dyn brune eagen taheakke (2006)
In 2004 verscheen een bloemlezing met een overzicht van zijn dertig jaar dichterschap, nu is er een nieuwe bundel van Jelle Kaspersma, die opent met het titelgedicht ‘Dyn brune eagen taheakke’. Het is een liefdesgedicht met heel herkenbare en oerhollandse beelden, waarbij fietsen in de regen staat voor ellende, maar waar de dichter gered wordt door de zachte, bruine ogen van een geliefde. Zoals ook in vorige bundels speelt het Friese landschap en de natuur in een aantal gedichten een belangrijke rol, bijvoorbeeld in twee haiku’s en in een cyclus gedichten over Ameland. Maar net als in vorige bundels kijkt Kaspersma verder, bij de Azteken of bij het Indiaanse gedachtegoed van het Caribische eiland Dominica bijvoorbeeld. Dan wordt het feest van de god Tezcatlipoca beschreven of ook de universele vraag naar het doel van het leven gesteld. Er klinkt berusting in de gedichten: het leven eindigt vanzelf bij de dood en alles is in feite ijdel en nutteloos, zoals de laatste regels klinken van een bewerking van een Mexicaans lied. Overigens blijft ook in de ‘Indiaanse’ gedichten Kaspersma’s poëzie prima genietbaar.
Jelle Kaspersma – De lije side fan ‘e tiid In kar (2004)
Jelle Kaspersma (1948) debuteerde als dichter in 1974, zijn eerste eigen bundel verscheen in 1982: Fan ‘e beuch. Uit zeven dichtbundels die de in Overijssel woonachtige onderwijzer sindsdien publiceerde, koos de uitgever ruim 50 gedichten, die een prachtig overzicht geven van zijn dichterschap. In tweëneenhalve bladzij nawoord legt Josse de Haan zijn fascinatie voor de poëzie van Kaspersma uit. Die heeft te maken met de sfeer, de toon en de stijl (de beeldspraak) die Kaspersma in zijn gedichten gebruikt. De gedichten, zeker in de eerste bundels, lijken vaak redelijk eenvoudig een landschap te beschrijven, maar een goede lezer ziet daar een wereld achter, beschreven met behulp van metaforen en een taal die vaak veel suggereert. Jeugdherinneringen worden zonder nostalgie beschreven en de natuur, in al zijn echtheid en wreedheid, is vaak overweldigend. Naast het landschap en de natuur beschrijft Kaspersma onder andere het dichterschap zelf, maar hij schuwt ook de grote thema’s van het verlies van een geliefde of het verglijden van de tijd niet: ’tiid / libbet op spande foet / mei de dea’.
Jelle Kaspersma – Ave Marije. Madonna fan Starum (2000)
Kaspersma publiceert sinds 1974 regelmatig dichtbundels. Met het gegeven van het Vrouwtje van Stavoren heeft hij nu in dichtvorm zijn eigen, moderne verhaal gemaakt, opgedragen aan ‘alle madonna’s die de dichter ooit ontmoette’. Sommige gedichten leveren mooie beelden op en zijn mooi van (soms felle) taal. Maar de bundel suggereert dat de gedichten een geheel, een verhaal vormen en dat is niet makkelijk te vinden. Het eerste gedicht introduceert ‘de levensgrote grillige havenhoer Marije’. Op pagina 26 heeft zij de ring in het water gegooid en (daarmee?) de vloek opgeroepen. Op pagina 27 wil de ik-figuur Marije aanzetten tot een nieuwe vloed van ‘lok en seine’. In de volgende gedichten komen we, blijkens de genoemde straatnamen, ook in Amsterdam, met name in de hoerenbuurt, waar in sommige gedichten ook het perspectief verandert. Er staan prachtige gedichten in deze bundel met een onmiskenbaar eigen geluid. De felheid in de gedichten plus de beelden roepen een soms visionaire sfeer op. Alleen: begrijpelijk is het bepaald niet allemaal, maar misschien hoeft dat in deze poëzie ook wel niet.
Yellah Quaspersmah (= Jelle Kaspersma) – Joe-es-ee-rideljee!: skrean yn ‘e hite rite, july en augustus 1994 Ljochtmoanneboekje nr. 8 (1996)
Na een paar dichtbundels is deze verhalenbundel in de sympathieke jubileumserie van de Koperative Utjowerij het prozadebuut van Jelle Kaspersma. De spelling van zowel naam als titel zijn nogal flauw en dat komt met de inhoud overeen. De verhalen gaan over reizen in de Verenigde Staten, waar Kaspersma in aanraking komt met de oorspronkelijke Indiaanse bevolking. Over die bevolking en haar schrijvers, en de landschappen waar hij doorheen reist of verblijft is de schrijver wel, over de rest van het oppervlakkige Amerika veel minder te spreken. Erg diep gaan de verhalen niet, erg veel bijzonders weet Kaspersma in zijn verhalen ook niet te beleven. Het zijn anekdotes over plaatsen, situaties en mensen die hij toevallig tegengekomen is.
Jelle Kaspersma – Ta de bonken úttekene Fersen(1996)
Kaspersma (1948) kent de Noord-Amerikaans-Indiaanse literatuur zeer goed. Hij vertaalde uit Indiaanse talen in het Fries en Nederlands, en in zijn eigen bundels komen door Indiaanse motieven geïnspireerde gedichten voor. Deze nieuwe Friese bundel bestaat alleen maar uit dat soort gedichten Het is een herschreven versie van de in 1992 in beperkte oplage uitgekomen Portretten yn Read en Blau. Als een soort moderne Old Shatterhand trekt de dichter op met zijn broeders, de Indianen. Dat levert aan het slot van de bundel aangrijpende gedichten op: over de onvruchtbare Bob, wiens pleegzoon de erfenis inruilt voor drank; over de ‘instructeur’. die het goed lijkt te gaan, maar als ‘Vietnam’ weer bovenkomt eindigt ook deze geschiedenis in drank; over David, de ‘swier teheistere broer’, met wie de dichter bieroffers brengt, maar die hij niet kan helpen. Daarnaast worden enkele oude Indianenverhalen in dichtvorm naverteld, zoals ‘De zeven zonen van de kannibaal’. In het begin staan enkele mooie landschapsgedichten, met als prachtige opening het gedicht over de zoete reuk van gras op een zomermorgen. In een nawoord geeft de dichter bij enkele gedichten en motieven een korte toelichting.
Jelle Kaspersma – De tosken yn it glês Fersen(1995)
Dit is de negende dichtbundel van Kaspersma sinds hij in 1974 debuteerde; de bundel is opgedragen aan Frieslands jeugd. Dit keer geen (direct aanwijsbare) Indiaanse vertalingen, wel komen andere motieven uit zijn vorige werk terug: de natuur, de seizoenen, de jeugdjaren in Gaasterland. Drie gedichten gaan over de winter van 1963, waarin onder andere de vissers beschreven worden die ook al veel aandacht kregen in zijn eerste bundel. Daar sluit goed bij aan een van de mooiste gedichten uit de bundel, ‘Marderklif’, over de nietigheid van de mens: door het geweld van de elementen wordt aan ons bestaan paal en perk gesteld. Dat gedicht is net als veel andere gedichten prachtig van taal en beelden. Vogels, waaronder meerkoeten, zwanen, zwaluwen en torenvalken, spelen in de natuur en de seizoenen een grote rol. De laatste gedichten gaan over de oorlog, waarover te veel verzwegen is. De bundel is geïllustreerd door Carin Rook. De illustraties zijn wat minder expliciet dan in de vorige bundel en daardoor spannender.
Jelle Kaspersma – Fol gas sudenop en oare fersen (1994)
Sinds 1974 publiceert de in Kampen wonende onderwijzer Kaspersma gedichtenbundels, waaronder vertalingen van Indiaanse poëzie. 0ok in deze bundel staan enkele vertalingen, waaronder het prachtige Cochiti-lied over Coyote en Bever die van vrouw verwisselen en het enigszins raadselachtig-wrede lied over de maïsvrouw en haar zoon. In zijn oorspronkelijk werk blijft Kaspersma zijn vertrouwde motieven trouw: het landschap (waaronder Gaasterland/IJsselmeer) speelt weer een belangrijke rol, evenals de seizoenen en weersomstandigheden, terwijl ook weer een paar gedichten over Amerika gaan. De verbinding Amerika-Friesland wordt gemaakt door het gedicht over een Amerikaanse piloot die in de Tweede Wereldoorlog door vissers in Laaxum gered wordt. Dese bundel goed leesbare gedichten doet al met al zeer vertrouwd aan en verdient mooiere (desnoods geen) illustraties, dan de soms wat onbeholpen aandoende tekeningen van Carin Rook.
Jelle Kaspersma – Op de flerken fan myn tinzen (1989)
Afgezien van zijn vertalingen van Indiaanse poëzie publiceert Kaspersma sinds 1982 ongeveer om de twee jaar een bundel oorspronkelijke Friestalige poëzie. Wie zijn vorige bundels kent, zal het niet verbazen dat ook in zijn nieuwe bundel het landschap centraal staat. Zelfs (of beter: juist) in de gedichten die gaan over het schrijven van poëzie komt het landschap naar voren. De dichter wil met zijn gedichten ‘de dag van de lezer open doen, met de zon van de regels stralend boven de horizon uit’ en hij registreert met zijn pen ‘woord voor woord en zwart op wit wat er gebeurt op het novemberland’. Niet alleen de herfst, ook de andere seizoenen komen aan bod, in korte (vaak haiku’s, een moeilijk genre, maar Kaspersma weet ermee om te gaan) en langere gedichten, waarin de dichter op een soms wat weemoedige toon zijn liefde voor het leven (de natuur) laat zien. De vier tekeningen van de seizoenen maken met het mooie omslag van deze bundel een zeer verzorgde uitgave.
Jelle Kaspersma – Bleatlein (1986)
De derde dichtbundel van Jelle Kaspersma heeft een mooi omslag van Rian Kok, maar is de eerste bundel zonder tekeningen. Dat is niet het enige waarom Bleatlein na Fan ‘e beuch (1982) en Sleatswâl fol krûden(1984) wat tegenvalt. Ook het forse lettertype maakt de gedichten plomper dan nodig is. In het laatste van de vier delen waarin de bundel onderverdeeld is, staan gedichten over Amerika. Ze doen niet onder voor de Amerikagedichten uit de vorige bundel. Vooral ‘Tornado’ en ‘Chicago’ zijn krachtige gedichten, waarin Kaspersma met taal een duidelijk beeld en zijn gevoel daarbij oproept. Dat miste ik wat bij de eerste twee afdelingen. Landschappen worden beschreven in verschillende weersomstandigheden, maar het blijft vaak steken in een proza&ium;sche beschrijving. Er is geen verrassing, nauwelijks ontroering, al is het eerste wintergedicht uit de tweede afdeling wel weer mooi van toon. In het derde deel, ‘Bleatlein’, legt de dichter allerlei gedachten in woorden bloot. Die gedachten gaan menigmaal over de macht en de onmacht van de dichter. Van beide geeft deze bundel goede voorbeelden.
Jelle Kaspersma – Sleatswâl fol krûden (1984)
De tweede bundel met oorspronkelijke gedichten van Kaspersma na Fan ‘e beuch uit 1982 is eveneens voorzien van tekeningen van Johannes de Vries, dit keer net als het omslag abstract. Landschappen, de natuur en weersomstandigheden nemen weer een zeer grote plaats in de gedichten in. Bijvoorbeeld in de ’trijerigels’ de haiku’s, waarvan er in deze bundel zeventien staan. De bundel begint met gedichten over Denemarken. Verderop zes gedichten over de U.S.A. De bundel eindigt met een serie ‘Lânskippen’, landschappen waarin ook gedichten over Friesland. Meer dan in de eerste bundel laat Kaspersma iets van zijn eigen zieleroerselen zien. 0ok in die laatste soort gedichten weet Kaspersma, net als in de gedichten over natuur en landschap, in vrij simpele bewoordingen zijn gevoelens over te brengen.
Jelle Kaspersma – Fan ‘e beuch Fiskersfersen (1982)
Zoals de ondertitel Fiskersfersen al aangeeft, gaan de meeste gedichten over de visserij. Het IJsselmeer en de Friese Zuidwesthoek spelen een belangrijke rol. 0ok maakt Kaspersma gebruik van typische visserstermen. Een aantal gedichten toont hoe het er vroeger aan toeging op een viskotter, soms wordt de vroegere situatie vergeleken met nu. Zo vertelt de dichter op een weemoedige manier over de vissers die vroeger zelf liedjes maakten, terwijl je nu in de haven van Staveren alleen Hilversum 3 hoort. Een ander gedicht gaat over de rust van het IJsselmeer zonder plezierboten. De laatste twaalf gedichten zijn alle drieregelig. Kaspersma weet in die drie regels soms een hele wereld bloot te leggen, waarin meestal verval (bijvoorbeeld van het dorpje Laaksum) op de voorgrond treedt. Geïllustreerd met zeer fraaie en toepasselijke tekeningen van Johannes de Vries.