Jan Kooistra

Jan Kooistra – De sulveren apels fan de moanne (1984)

Dit is, na Ballads (1981), de tweede bundel van deze Friese onderwijzer die redac­teur is van Hjir, waarin enkele van deze gedichten eerder verschenen. Kooistra is geboren in Wouterswoude (1959) en hij gebruikt de taal van zijn geboortestreek, het Woudfries. Met name in het gedicht ‘Himpen yn de simmerreen‘ klinkt die taal wondermooi.

De natuur en meer nog de liefde zijn elementen die in veel gedichten voorkomen. In ‘Oer leafde’ schrijft de dichter dat hij bang is dat zijn woorden leeg blijven. Dat is soms inderdaad het geval, vooral als hij wat al te clichématige beeldspraak gebruikt. In een van de sonnetten. ‘Konsert yn Dm’ is gebruik gemaakt van overdadig enjambement, wat nogal gezocht aandoet. Daartegenover staat dan weer het vloeiend lopende ‘Ivich weitsje’. Op het omslag staat een foto van de dichter op de rand van een dijkje, kijkend naar de maan en dat symboliseert fraai de ro­mantische sfeer die uit deze bundel naar voren komt.

Jan Kooistra – Dame fan myn dagen. (1992)

De derde dichtbundel van Kooistra is de eerste dichtbundel die door uitgeverij Hispel wordt uitgebracht. Deze uitgeverij geeft het literaire tijdschrift Hjir uit, waar een deel van de gedichten uit Dame fan myn dagen eerder in verschenen is.

Kooistra heeft de gedichten voor deze boekpublicatie vaak grondig herzien. Het motto, van Van Morrison, eindigt met ‘Will you still be my special rose’. 0ok op het omslag staat een roos en niet ten onrechte: veel gedichten bezingen vrouwen en de liefde van de dichter voor die vrouwen. Net als in zijn vorige bundels gebruikt Kooistra niet het standaardfries, maar het Woudfries. Dat maakt de gedichten zangeriger, wat goed bij de sfeer van de gedichten past. Bijna alle gedichten bestaan uit drie kwatrijnen; meestal worden de kwatrijnen door middel van rijm met elkaar verbonden. Een heel enkele keer is een gedicht wat al te makkelijk sentimenteel, meestal zijn de klankrijke gedichten ook qua inhoud interessant genoeg om nog eens te lezen.

Jan Kooistra – Gershipper. (1998)

Deze vierde dichtbundel van Hjir-redacteur Kooistra (1959) bouwt verder op de eerste drie bundels. Waren het daar o.a. de liefde voor de vrouw en de natuur die bezongen werden, in deze bundel komt daar nadrukkelijk de liefde voor de kinderen bij. In het motto van William Blake wordt al gesproken over het huis van de man, zijn vrouw en zijn kinderen, die eigenlijk alles zijn wat hij heeft. In het gedicht ‘It boek yn’ spreekt Kooistra zelf over in een boek stappen en dat niet meer weg kunnen leggen, omdat elke dag een bladzij is met je vrouw en je kinderen. Dat gedicht staat in de laatste van de vijf afdelingen, die ook vrije verzen bevat.

Meestal maakt Kooistra gebruik van vaste vormen, vaak drie kwatrijnen, soms ook de sonnetvorm. Dat doet hij heel beheerst, met schijnbaar makkelijk gevonden rijm. De natuur en de seizoenen duiken vaak op, in de eerste twee gedichten ‘Febrewaris’ en ‘Oktober’, maar ook bijvoorbeeld in ‘Julyljocht’, ‘Sa wol de maitiid’ en ‘Sudewyn famke’. Het laatste gedicht is haast een kinderliedje, zo klankrijk en ritmisch en ook dat vind je in meer gedichten. Romantische poëzie, waarin de dichter heel wat af droomt en zingt, maar meestal niet somber, zelfs vaak vrolijk.