Koos Tiemersma

Koos Tiemersma – De ynfaller (2022)

Twintig jaar geleden publiceerde Koos Tiemersma zijn voortreffelijke Friese debuutroman De ljedder. Ik was toen verrast dat iemand als debuut zo’n prachtroman kon schrijven. Sinds die tijd weet ik dat Tiemersma met enige regelmaat een boek aflevert dat ik met bijzonder genoegen lees. In 2012 kwam Einum, dat ik een “zeer boeiende roman” noemde en waarvoor de auteur in 2015 de Gysbert Japicxpriiis kreeg. Voor de roman Quist (2020) gebruikte ik hetzelfde bijvoeglijke naamwoord als voor zijn debuutroman: “voortreffelijk”.

Een nieuw boek van Tiemersma lees ik dus met iets meer dan gewone belangstelling en dat geldt dus zeker ook voor zijn in 2022 verschenen roman De ynfaller. De hoofdpersoon in dat boek is Mark (Marcus) uit Leeuwarden, een jonge, net beginnende onderwijzer, die vlak voor de zomervakantie een invalbaantje krijgt op de Griffioen, een lagere school in een dorp in de Wâlden.

In de eerste bladzijden van het boek weet Tiemersma op uiterst vaardige manier met een paar woorden de situatie te schetsen. Hoewel hij er eigenlijk geen zin in heeft, neemt Mark het invalbaantje aan. Het is begin jaren tachtig en mede door het beleid van het kabinet Van Agt liggen de banen in het onderwijs bepaald niet voor het opscheppen: “Kwa wurkgelegenheid wierret it tsjin, foaral omdat dy pûstekop yn Den Haach it ûnderwiis op in fikse koarting trakteard hat. Fanwege in beroerd slutende begrutting, krekt as heart ûnderwiis net in foarsjenning te wêzen dy’t troch elkenien droegen wurde moat”.

Mark heeft zijn eerste dag erop zitten, het is de dag na Bevrijdingsdag, de kinderen zijn naar huis en zijn collega’s ook al, maar Mark zit aan zijn bureau met drie stapels van 26 schriften om na te kijken: taal, rekenen en dictee. Hij heeft klas 6 (nu groep 8) overgenomen van meester Van Trigt die ziek thuis zit. “Wat der krekt mei de man te rêden is, ha ’k net opmeitsje kind út ’e ynstruksjes dy’t it skoalhaad my joech, sa’t der wol mear ûndúdlik bleau.”

Klas 6 op de Griffioen is niet echt de gemakkelijkst te behappen klas, zeker niet op het moment dat de Cito-toets al geweest is en al helemaal niet voor een invaldocent die van zichzelf al behoorlijk onzeker is. Mark vraagt zich voortdurend af of hij wel geschikt is voor het onderwijs, maar ook op andere punten is hij onzeker. Hij is heel zachtaardig, wat een tikje contrasteert met zijn uiterlijk van een punker. Hij voelt zich de mindere van zijn broer die wel een vaste, goede baan heeft, zijn verkering is net uit, hij rijdt in een ‘halfversleten Datsun’ en zijn flatje in Leeuwarden wil maar geen thuis worden. Hij vindt dat hij meer op bezoek moet gaan bij zijn opa die achteruit gaat, maar kan dat ook weer niet opbrengen. Ook zijn ouders belooft hij vaker op te zoeken, al weet hij dat dat niet zal gebeuren.

Daarbij is de sfeer op school bepaald niet optimaal. De verhoudingen tussen de collega’s zijn beklemmend. De schrijver laat niet voor niets het woord ‘spitsroeden’ vallen en laat Mark peinzen: “Dit is my de skoalle wol, mei al dy barsten yn it team”. Het valt dan eigenlijk nog best mee dat de onzekere Mark zich in de klas aardig redt. Hij zet een paar bijdehante jongens goed op hun nummer en hij weet de kinderen zowaar aan het werk te krijgen.

Wat die situatie op een lagere school (nu basisschool) aangaat, kan Tiemersma uit ervaring schrijven: hij zat zelf veertig jaar in het basisonderwijs. Met de beschrijvingen van allerlei schoolsituaties is dan ook helemaal niets mis. Bijvoorbeeld met de manier waarop Tiemersma beschrijft hoe de 22-jarige Mark onhandig omgaat met Lena, het mooiste meisje van de klas, “mear frou as famke, in bern dat gjin bern mear is, yntrigearend, der is wat mei har dat him net fange lit.” Ook de vrije omgang van collega Lin met Mark weet de schrijver aannemelijk te beschrijven, al stoort mij enigszins de clichématige koppeling van de oosterse afkomst van Lin aan haar voor Mark mysterieuze gedachten.

Maar hoe overtuigend het begin van het boek ook is, de schrijver slaagt er niet helemaal in om mijn – misschien te hoge – verwachtingen helemaal waar te maken. Waar het verhaal spannend zou moeten worden, valt het juist een beetje tegen. De kinderen van de zesde klas gaan met enkele leerkrachten op de fiets naar Holwerd om een weekje op Ameland door te brengen. Dat vertrek wordt overigens weer prachtig beschreven, compleet met ouders die de begeleiders op het hart drukken “om de gebrûksoanwizing fan har neiteam sekuer te folgjen”.

De rol van de Duitse scholieren die niet alleen op de veerboot voor enige last zorgen, maar precies gehuisvest zijn in de boerderij naast die van de kinderen van de Griffioen, blijft wat vlak. Zeker gezien de enigszins overtrokken introductie van de Duitse jongens bij de boot in Holwerd: “It razen fan ’e Hitlerjugend galmet nei op ’e pier.” En zelfs de verdwijning van een van de kinderen blijft aan de oppervlakkig kant, ook al noemt de schrijver het ‘een veenbrand die voortwoekert onder een kampeerreisje dat zonder zorgen had moeten verlopen’.

Ook de licht-surrealistische elementen die in het boek voorkomen overtuigen niet geheel, in tegenstelling tot die in eerdere boeken van Tiemersma. Behalve de wonderlijke verdwijning van de scholiere die in het niets lijkt te zijn opgegaan, zijn er de raadselachtige dingen die Mark af en toe waarneemt, zoals gaten in het plafond die er soms wel en soms niet zijn. Overigens zijn die merkwaardige waarnemingen van Mark op zich wel te verklaren. In zijn jeugd heeft Mark een zwaar ongeluk gehad, waarna hij zichzelf niet meer is. Dus dat hij in spannende situaties, zoals een nieuwe school, dan een gat in het plafond ziet die er de volgende dag niet blijkt te zijn, is nu ook weer niet zo vreemd. Maar voor het verhaal ook niet echt nodig.

Het is duidelijk dat ik De ynfaller van Koos Tiemersma niet zijn beste boek vindt. Zeker na romans als De ljedder, Einum of Quist valt dit boek mij gewoon wat tegen. Dat wil niet zeggen dat het boek wat mij betreft dan ook maar beter ongelezen zou moeten blijven. Want zelfs een wat minder boek van deze auteur is nog niet per se een slecht boek. Er zitten namelijk genoeg fragmenten in het boek om van te smullen. Ik gaf al een paar kleine voorbeelden, maar daar zijn er veel meer van te vinden.

In zijn vorige boek, Quist, waren de laatste woorden van elk hoofdstuk tevens de titel van dat hoofdstuk en in De ynfaller fungeren de beginwoorden van elk hoofdstuk als hoofdstuktitel. En hoewel hij een enkele keer wat doorslaat en het begin van een hoofdstuk wat al te sensationeel maakt, weet de auteur meestal een rake toon aan te slaan in de beginzinnen van een hoofdstuk. Vooral als hij daarin gebruik maakt van de even eenvoudige als doeltreffende beeldspraak waar Tiemersma over het algemeen een meester in is.

Dat is bijvoorbeeld het geval aan het begin van hoofdstuk 1 van het derde en laatste deel van het boek: “It hiem swijt sa gau as de bern fuort binne, allinnich yn myn holle klinke har stimmen noch nei. It fielt as in befrijing no ’t hjir gjinien mear is, ik bin as in eilân op in eilân. Ik soe sliepe wolle, my opslokke litte troch it sinkgat ûnder myn fuotten, alles ferjittend.”

Tot slot: gelukkig gaat Koos Tiemersma nog steeds tegen de stroom in wat betreft het publiceren van zijn werk als e-boek. Op de een of andere manier blijkt het helaas nog steeds niet normaal te zijn dat Friese boeken ook verschijnen als e-boek. Maar Koos Tiemersma is jaren geleden begonnen met het publiceren van zijn boeken als e-boek, onder het pseudoniem Froon Akker. Dat was jaren lang zelfs de enige manier waarop zijn boeken werden gepubliceerd. Pas na het succes van Einum (de Gysbert Japicxpriis 2015) verschenen zijn boeken ook weer op papier. En ook nu zijn nieuwe boeken bij uitgeverij Het Nieuwe Kanaal verschijnen, zijn ze gelukkig als e-boek verkrijgbaar. Waarvoor hulde!

Koos Tiemersma – Quist (2020).

Koos Tiemersma gaf jarenlang zijn boeken zelf uit, als e-book, vaak zowel in het Fries als in het Nederlands. Vooral gezien de Friese situatie was dat uniek, verreweg de meeste Friese boeken verschijnen niet als e-book. Toen hij in 2015 voor Einum (2012) de prestigieuze Gysbert Japicxprijs kreeg, verscheen die titel ook als paperback. Wat een geluk dat hij zijn nieuwe roman Quist uit laat geven door uitgeverij Het Nieuwe Kanaal die het boek zowel in paperback- als e-bookvorm uitgaf.

In 2016 publiceerde Tiemersma (onder het pseudoniem Froon Akker) de verhalenbundel Ik bedoel mar!. Daarin staat een verhaal van een leraar Duits die op een bepaalde dag wel naar school gaat, maar vlak voordat hij daar is, besluit om de school niet binnen te stappen en de andere kant op te gaan. De basis van dat gegeven gebruikt Tiemersma nu ook voor zijn nieuwe roman Quist en hij gebruikt zelfs een aantal zinnen en korte passages van het verhaal letterlijk in zijn nieuwe roman.

De roman, die overigens heel anders loopt dan het verhaal, begint zo: “Hy leit op ’e grûn, fielt de hurde klinkerts, pine. In stoeprâne, hy leit rjocht foar in ôffierput oer. Hoe is er hjir bedarre?” De ‘hij’ probeert te achterhalen wat er gebeurd is en wie hij is. Zo komt de lezer te weten dat we te maken hebben met Julius Quist, een leraar Duits aan een gymnasium in Leeuwarden. Hij is een ouderwets goede leraar, in een colbertje met een stropdas. Hij heeft natuurlijk gezag, vakkennis en weet de leerlingen met enthousiasme literatuur te brengen. Of in de bloemrijke woorden van de auteur: “As fanâlds luts er mei syn learlingen troch de woestinen fan ’e grammatika, fuorre se mei ûntleding en it beneamen fan wurdsoarten, ek no fergeat er net om se drinke te litten út ’e rike boarnen fan ’e literatuer […].”

Maar nu ligt Quist op straat en hij weet niet wat er aan de hand is. Al gauw blijkt dat het hem dwars zit dat de rector hem heeft voorgesteld om met vervoegd pensioen te gaan. “De duvel mei my helje as ik op jo suggestje yngean”, heeft hij zijn rector gezegd en hij is daarna behoorlijk van slag. Zo herinnert hij zich dat hij deze ochtend anders handelde dan anders. Hij miste zijn trein en kwam daardoor te laat. Daarom steekt hij vlak bij school op een andere plaats over dan normaal, zonder uit te kijken en dat loopt niet goed af: “Opnij wurdt Quist troffen troch de ynslach fan in skerpe pine dy’t him út syn skonken wei fertakket nei syn holle en earmen. Tagelyk wurdt it him tsjuster foar de eagen; in stoaring dy’t him it sicht op ’e werklikheid benimt. Sa is it dus om dea te gean. Quist fielt hoe’t er fuortdriuwt, as troch it each fan in swart gat hinne. Wêrom moast er sa nedich oerstekke? Wie dêr in reden foar?”

Of misschien loopt het juist wél goed af, want deze gebeurtenis is het startsein voor een aantrekkelijke en ingenieuze roman. Terwijl het lichaam van Quist op sterven na dood lijkt en met een ambulance naar het ziekenhuis afgevoerd wordt, staat de geest van Quist op, raapt hoed en aktetas op van de straat en wandelt weg, een magisch-realistische wereld in waarin de rest van de roman zich afspeelt. Die wereld lijkt behoorlijk op onze wereld, alleen is het wonderlijk dat Quist daar nog in rondloopt. En hoe! Lopend achter een rolstoel wil hij van Leeuwarden naar Harlingen, om daar de boot naar Vlieland te nemen. Dat zegt hij ook tegen een fietser die hij tegenkomt en die vindt dat maar niks:

‘Dat is net bepaald in eilân dat ta de ferbylding sprekt,’ seit de man spytgnyskjend. ‘Der er is dêr neat te dwaan. Nee, jou my Skylge mar. Net allinnich strân en wetter, mar ek fertier yn alle soarten en maten. Altyd feest, sis mar. Mei in drankje en in hapke, fijne minsken, wat wolle je mear.’
     Fernuvere heart Quist de man oan dy’t yn syn praat tinken docht oan in reklamefolder.
‘Tafallich moat ik op Flylân wêze,’ seit er ûntskuldigjend.
‘Tafállich, sizze jo? Dêr soe ’k mar net al te wis fan wêze. Neat is tafal, nim dat mar fan my oan. Sa tink ik net dat jo hjir sámar steane, mei in rolstoel, en dan ek noch op in brêge.’

Deze magere fietser, ook wel de fietsende filosoof, zal Quist op zijn tocht regelmatig tegenkomen en blijkt Swartkrús te heten. Een beetje lezer zal zich na een paar ontmoetingen (of al eerder) met deze Swartkrús echt wel het zinnetje herinneren dat Quist tegen zijn rector riep. Een mooi literair spel van Tiemersma, die wel meer verwijzingen naar meer en minder bekende literatuur door de roman heen weeft. Quist dompelde zich tijdens zijn leven onder in de literatuur, hij wilde er wat van leren, bezocht zelfs van menig schrijver diens graf. Maar ergens op zijn tragische tocht beseft hij teleurgesteld dat de boeken hem niets wezenlijks brachten: “(…) wêrom besef ik dat no’t ik achter in rolstoel rin, mei in oar syn skuon oan myn fuotten en yn in oarlochsjas om frede te finen?”

Naast inhoudelijke referenties aan onder anderen Goethe, Thomas Mann, Vestdijk of Jan Arends (wie kent diens roman Keefman nog?) zijn er literaire aardigheidjes, zoals het gebruik van de namen van de ‘schrijverskatten’ Voske, Lily en Pats. Even zo fraai en adequaat is bijvoorbeeld een saillante verwijzing naar een liedje van The Rolling Stones.

Even wonderlijk is het verhaal van hoe Quist aan de rolstoel komt of de ‘toevallige’ontmoetingen die Quist heeft, zoals die met het jonge echtpaar dat net een tweeling heeft gekregen. Via die ontmoeting wordt duidelijk dat Quist een tweelingzusje gehad heeft dat jong overleden is. Dat zusje en haar dood hebben een grote rol gespeeld in het leven van Quist, zoals niet alleen Quist, maar ook de lezer tijdens zijn bizarre tocht naar Harlingen langzamerhand steeds beter begrijpt.

Echt magische momenten zijn er ook, zoals het verhaal van de verbrande vogel die als een feniks tot leven komt – daar verwijst de afbeelding op het omslag naar – of de tijd die stil lijkt te staan. Ook de vrouw die af en toe in de rolstoel zit en met wie Quist soms praat maakt deel uit van die magische momenten. Dat geldt ook voor de mistbanken die Quist wél ziet, maar door anderen niet gezien worden. Met enige regelmaat komt Quist, of eigenlijk dus de geest van Quist, tijdens de reis naar Harlingen in een mysterieuze, mistige wereld terecht: “Mar hy merkt wol wat oars op, in waarnimming dy’t er de kommende dagen noch faak dwaan sil. Achter Ljouwert is de himel tichtlutsen, in gigantise mistbank riist op achter de bebouwing wei.”

Quist krijgt ook tekens uit ‘een andere laag van zijn geest’. Dat heeft hij hard nodig om zijn leven te kunnen overzien en om te begrijpen hoe dat gelopen is: “Dêr stiet er dan, de frjemdling dy’t er foar himsels bleaun is.”  Of op een ander moment” Hy besiket om him te beheinen ta it registrearen fan wat er waarnimt en dêrby syn ferstân út te skeakeljen, no’t it tekoartsjit om te begripen wa’t er is en yn hokker laach fan syn bewustwêzen oft er omswalket.”

Hij, en met hem de lezer, krijgt op zijn reis steeds meer zicht op hoe zijn relatie met zijn ouders was of met een vriend en met ‘de vrouw om wie zijn bestaan een aantal jaren heen gedraaid had’, of hoe hij met leerlingen omging: “Miskien hie er as learaar mear each foar de minder opfallende bern hawwe moatten, him ynlibje moatten yn stee fan se te observearen achter de troch him opmitsele kantelen wei. Gelokkich sil der ek op in positivere manier oan him weromtocht wurde: as in learaar dy’t troch foar te lêzen en ferhalen te fertellen de bern berikke koe.”

De ontmoetingen die Quist op zijn tocht heeft, ‘zagen aan de poten van zijn opvattingen’ en die met Swartkrús ‘ondergraven zelfs definitief zijn zekerheden’, “as de muorren fan in besingele stêd, zoals de auteur zo fraai omschrijft met een van de vele stijlvolle en originele metaforen. Tijdens die tocht gedraagt Quist zich anders dan normaal, zo ziet hij zelf ook wel. Als hij een wat apart verhaal opdist, denkt hij bijvoorbeeld “Wêr komt dit wiidweidich geëamel wei? En dan dy houterige manier fan útdrukken, it is om my dea te skamjen (…).”

In de beide eerste romans van Tiemersma doken de hoofdpersonen in hun verleden om zo grip te krijgen op hun volwassen leven. Dat deden de hoofdpersonen heel bewust, in Quist lijkt het de hoofdpersoon te overkomen: ”(…) alles wat er mient te sjen komt fuort út syn eigen geast. Hy is it séls dy’t dit opropt, ûnbewust mar dochs.” Zoals hij eerder al constateerde dat hij een vreemdeling voor zichzelf gebleven is en teleurgesteld was over de rol van de literatuur.

De hoofdpersoon van dit boek maakt een wonderlijke voettocht van Leeuwarden naar Harlingen, naar ‘de haven’. Daar moet hij vervolgens kiezen uit twee boten, twee bestemmingen, links of rechts. Meeslepend weet Tiemersma te beschrijven hoe Quist bijna letterlijk heen en weer geslingerd wordt tussen de twee bestemmingen.

Ondanks de redelijk zware thematiek en de tragische gebeurtenissen is het boek niet alleen maar zwaar. Dat komt door de soepele schrijfstijl van Tiemersma waarvoor hij terecht wel vaker geprezen werd. Er staan heerlijk geschreven zinnen en beeldende passages in deze roman. Als Quist ’s avonds midden op het platteland staat: “Ferskuorrend is de tsjusternis dêr’t er him yn weromfynt, mei neist him in muorre fan mais, dea as de nacht sels.” En als het licht wordt: “Stadich lûkt it lemieren in earste streek tusken himel en ierde, dêrnei tekenet it lânskip him ôf, brekber griis yn swart. De iene laach wurdt oer de oare hinne pinsiele, it mei spinreagen behongen gers weaget as in kalme see. De pleats fynt har kontoeren werom, yn in ienfâldich spul fan linen, in dak, in muorre. In brede daam, dêrnei in rom hiem. “

Het is niet moeilijk om tientallen van dit soort attractief geschreven zinsnedes te noteren. Daarnaast weet hij op fraaie wijze in diverse fragmenten humor te gebruiken zoals in een passage waarin Swartkrús achtervolgd wordt door een hond of in een grappig gesprek over de dood:

‘Ik wol dit mar sizze: yn it sicht fan ’e dea helje minsken har fan alles yn ’e kop omdat har wissichheden op omfallen steane. Se freegje har bygelyks ôf wa’t se no presys west hawwe. En oft se foldien hawwe oan ’e standert dy’t oaren har opleine. O, wat ha se it der drok mei. Nuver dat se dan pas de wêzentlike fragen stelle en de djipte yngeane, wylst dat eins gjin doel mear hat.
‘Hoe djip soest dan gean moatte?’
‘Minimaal 65 sintimeter, menear de kuierman. Wetlik fêstlein.’
Skodholjend heart Quist de man oan, sa’n bizar petear hat er noch noait fierd. En dat mei in willekeurige foarbygonger, ien dy’t er hielendal net ken, al docht de man krekt as geane se al jierren mei-elkoar om. (p. 116)

Maar ook in kleine voorvallen zit soms humor, zoals in een overdenking van Quist over de rol van een hoed: “Want earlik is earlik, in man kin him noch sa beroerd klaaie, in hoed, mitsdat goed opset, kompenseart maklik it temin oan klasse by de rest fan wat er oanhat. Míts goed opset dus, dat foarbehâld wol er makke hawwe. Set in hoed achter op ’e holle en krijst in pierewaaier, triuw him te fier nei foaren en hast in gangster. (p.373)

Ook speelt Tiemersma een vermakelijk spel door van de laatste woorden van elk van de twintig hoofdstukken tevens de hoofdstuktitel te maken. En ook daaruit blijkt hoe doordacht deze roman in elkaar zit. Het einde van deze voortreffelijke roman is verrassend, met een geweldige climax in het voorlaatste hoofdstuk en een bedrieglijk zoetsappig lijkend laatste hoofdstuk met als titel ‘Sûnder ein sa djip’, waar uiteindelijk heel veel samenkomt wat eerder in het boek een rol speelde.


(november 2020)

Koos Tiemersma – Heech Tymo, sjoch omheech. Yllustraasjes: Carla van der Heijde (2018; berneboek)

Koos Tiemersma publiceerde tussen 2002 en 2009 vijf Friese romans onder zijn eigen naam en ging daarna over op het publiceren van e-boeken onder het pseudoniem Froon Akker. Het in 2012 als e-boek gepubliceerde Einum kreeg de Gysbert Japicxpriis 2015 en werd toen ook als papieren boek uitgebracht. En nu is er een kinderboek van oud-basisschoolleraar Tiemersma: Heech Tymo, sjoch omheech.

Laat ik met de deur in huis vallen. Het is een vlot verteld verhaal, waar veel kinderen van zo’n 8 tot 10 jaar vast veel plezier aan beleven. Het boek laat jonge kinderen op een eenvoudige en geloofwaardige manier in aanraking komen met kunst en het laat zien wat een worsteling het kan zijn om zonder vader te moeten leven of hoe het is om Afghaanse buren te hebben. Maar het lijkt me absoluut niet kloppen wat de achterflap zo nadrukkelijk beweert: dat het een boek is voor jong én oud. Voor ‘oud’ kruipt de auteur misschien wel té goed in de huid van de negenjarige Tymo, maar vooral: voor oudere lezers is het verhaal toch echt te clichématig en te doorzichtig.

Het boek bevat veel illustraties van Carla van der Heijde die precies doen wat de naam zegt: ze illustreren tamelijk realistisch – en soms ook humoristisch – wat er in het verhaal gebeurt. Als er in het verhaal een jongen om te pesten op een andere jongen gaat zitten, is dat op een afbeelding te zien, net zoals dat het geval is bij twee jongens die als spelletje achteruit lopen. En als de hoofdpersoon ziek thuis zit, dan zit hij ook duidelijk ziek afgebeeld op de bank. Naast wat grotere afbeeldingen, soms een pagina groot, zijn er een aantal kleinere, bijvoorbeeld van een gebeeldhouwd hondje, een levende én een dode spreeuw, een briefje, een mus. Het mooist zijn de illustraties waarop de grote beelden te zien zijn die de vader van het vriendje van de hoofdpersoon maakt en waar hij letterlijk tegen omhoog moet kijken, zoals op de voorkant van het boek.

De hoofdpersoon is Tymo. Hij zit in groep 6 die samen met groep 7 les krijgt van ‘master Pippi’, zo genoemd omdat meester zich bij speciale gelegenheden verkleedt als Pippi Langkous. De vader van Timo zat in het leger en is op missie in Afghanistan om het leven gekomen. Zijn moeder heeft een nieuwe vriend. Timo ziet die Ferdy helemaal niet zitten en krijgt een akkefietje met hem. Als Timo kennis maakt met Skelte, de vader van zijn vriendje Elmar, ziet hij in deze kunstenaar, die grote beelden maakt van naakte vrouwen, een betere nieuwe vriend voor zijn moeder. Timo probeert het er een beetje op aan te sturen dat zijn moeder dat ook vindt.

Timo wordt zelf verliefd op een Afghaans meisje van zijn leeftijd dat naast hem komt wonen. Geloofwaardig weet Tiemersma humor te verweven in het verdriet dat Timo heeft om zijn dode vader en de worsteling met zijn verliefdheid. Zijn vader is door de Afghaanse Taliban om het leven gekomen en nu wordt Timo verliefd op een Afghaans meisje. Kan dat wel, vraag hij zich af. In veel meer kleine dingen zit humor, vaker gepaard met Timo’s verdriet, wat het bij vlagen ontroerend maakt. Als Timo’s moeder bij de onthulling van de beelden praat en lacht met Skelte, de kunstenaar, zegt Timo in gedachten tegen zijn overleden vader: “Heit, wolst even in oare kant út sjen?”

Aan de ene kant humoristisch zijn ook de hoofdstuktitels. Tymo ‘leert’ in elk hoofdstuk een nieuw woord – zoals atelier, triomfantelijk, mysterie, profiel, illegaal – en in de titel van het hoofdstuk staat dat woord met de omschrijving. De titel van hoofdstuk 14 is bijvoorbeeld ‘Konsekwinsje: gefolch fan watst earder dien hast’. Aan de andere kant komen die woordverklaringen ook wel wat belerend over, al heeft een lezer van nog geen tien jaar daar misschien geen last van.

Het perspectief van het verhaal ligt bij Timo. Door diens ogen zien we de dingen gebeuren en we lezen wat hij denkt en voelt. Dat is vaak onmacht, maar we zien ook hoe Timo hardnekkig en regelmatig succesvol probeert om zijn verdriet te verdrijven of om zich staande te houden in de klas tegenover stoerdere en sterkere jongens. Het is niet moeilijk om mee te leven met deze hoofdpersoon en te hopen dat de dingen waar hij mee bezig is lukken. Dat het in het leven helaas niet altijd lukt, laat ook dit boek zien. Maar aan het eind, dat zal niet verbazen bij een kinderboek, is er hoop. En dan vuurt Timo zichzelf aan: ‘Heech Tymo, sjoch omheech.’

Een fragment uit het boek staat hier.

Froon Akker – Ik bedoel mar! (2016)
froonakker_bedoelmar

Koos Tiemersma debuteerde in 2002 met de Friese roman De ljedder en publiceerde daarna meer romans onder zijn gewone naam. Vanaf 2010 publiceert hij onder de schrijversnaam Froon Akker zijn boeken zowel in het Fries als in het Nederlands. Voor Einum (2012) kreeg hij de Gysbert Japicxpriis 2015 en nu is er een verhalenbundel, ook zowel in het Fries (Ik bedoel mar!) als in het Nederlands (Ik bedoel maar!), met zestien verhalen.

De verhalen worden ‘beheerd’ door een portier die conducteur is geweest en die in de eerste bladzijden van het boek de lezers en vooral de recensenten streng toespreekt om het boek vooral góed te lezen. Na het laatste verhaal komt hij weer aan het woord en wijst op de andere boeken van de auteur en op het gastenboek. Het is een aardige vondst om de verhalen op deze manier in te bedden. Aardig is ook dat ontevreden lezers binnen vier weken hun geld terug kunnen vragen, als ze het boek in de webshop van Froon Akker gekocht hebben.

Dat iemand zijn geld terug zou vragen, lijkt me overigens sterk, want na de eerste vier verhalen heb je je geld er al uit. Het eerste verhaal is grimmig grappig: de hoofdpersoon is een man die gefrustreerd is door een gedwongen ontslag en op een originele manier wraak neemt op de samenleving. Voor het tweede verhaal, ‘In stjer in planeet’ werd de auteur in 2015 een Rely Jorritsmaprijs toegekend. De jury vond het terecht een prima verhaal, waarin een man op zoek gaat naar een oude geliefde nadat hij haar overlijdensadvertentie heeft gezien: “Noait hie er witten wêr’t Line, no alwer tritich jier ferlyn, ynienen bedarre; dit wie syn lêste kâns.”

Het derde verhaal is het titelverhaal. De hoofdpersoon is een van het pad geraakte vrouw die een monoloog houdt (tegen een psychiater?). Daarin geeft ze een verklaring voor wat ze uitgehaald heeft, maar of ze alles goed door heeft, is vooral aan het eind nogal dubieus: “No, ik tink dat dit it wol wie. Mear ha ’k net te melden of jo moatte noch fragen hawwe. Dan soe ik graach nei hûs ta wolle, al wie it mar om de katten. Nee? Soene jó hjir bliuwe wolle? Presys, ik bedoel mar!”

Het vierde verhaal is tragikomisch. Via het perspectief van een gevoelig en bijdehand tienjarig meisje word je geconfronteerd met de problemen van haar ouders. Aanvankelijk lijkt het meisje wat al te pienter afgeschilderd: niet veel tienjarigen zullen al schommelend bepeinzen dat hun gedachten heen en weer pendelen als de slinger van Foucault, ben je geneigd te denken. Maar aan het eind blijkt dat een oudere vrouw terugblikt op haar jeugd. Op die manier wordt al snel duidelijk dat Froon Akker weet hoe je een verhaal opbouwt en in de verhalen nogal uiteenlopende hoofdpersonages neerzet die te maken krijgen met allerlei kleine en grote problemen die het leven nu eenmaal met zich mee brengt.

Zo krijgen we verder onder andere nog te maken met een vrouw die in een verrassend en heftig verhaal wraak neemt op een man die ze te gemakkelijk vertrouwde, en met een man die in het begin van een verhaal zijn vrouw net begraven heeft. Een andere vrouw voelt zich onveilig in haar luxe villa als haar man niet thuis is of we lezen een verhaal over een vrouwelijke webdesigner die een website moet maken voor iemand waar een aparte geschiedenis aan vast zit. Er is ook een verhaal dat gaat over buspassagiers die in een ongeluk verzeild geraakt zijn en die voor een dilemma komen te staan.

Ook al gebeuren er best merkwaardige of op zijn minst opvallende dingen in de verhalen, over het algemeen zijn ze tegelijkertijd realistisch. Uitzondering daarop is het surrealistische verhaal van een man die zijn hond gaat uitlaten en plotseling zo’n vijftig jaar terug in de tijd van de Tweede Wereldoorlog een gebeurtenis meemaakt die in werkelijkheid zijn vader overkomen is. Heel soms heeft de auteur een mooi gegeven wat matig uitgewerkt, zoals in het verhaal van de vrouw die geld geeft aan (of steelt van) een bedelaar in een winkelcentrum, die al dood blijkt te zijn. Een tikje anders dan de andere verhalen voelt het verhaal ‘Bestjurre yn ljocht’ dat zich afspeelt tegen de achtergrond van ellende in de derde wereld. Dat komt misschien wel omdat de toon op mij haast onpersoonlijk overkomt waar ik die toon navranter verwacht.

Een van de kenmerken van de stijl van Froon Akker in deze verhalen is het veelvuldig voorkomen van beeldspraak. De metaforen zijn vrijwel altijd duidelijk en helder en maken de sfeer in de verhalen zicht- en voelbaar. “Ut it westen wei hat de wyn in biezem troch de wolken helle” (p. 23), “De laptop stie noch oan, mei útwaaierjende kleuren fan de skermbefeiliging dy’t net folle ferskilden fan de gaos yn myn holle” (p. 41) zijn twee voorbeelden uit een veel langere lijst. Doeltreffend simpel en daarom prachtig is een bijna terloopse personificatie als “Ik fûn der neat oan, mar dêr hie it feest him noch noait om bekroade” (p. 42). Een heel enkele keer is de beeldspraak behoorlijk clichématig (“By elke stap spielt har lang brún hier as in wetterfal oer har skouders”, p.117) en soms buitelen de metaforen wel wat overmatig over elkaar heen (“Greppels sloegen om yn sleatten, wêrnei’t it fan sleat nei ravyn noch mar in hoannestap wie. De yrritaasjes oer en wer wurken as sân yn in motor. Yn de jas fan in ûnskuldige opmerking koe samar in útfal húsmanje, sa ûnderfûn se hieltyd faker” (p. 54).

Omdat de verhalen zo soepel geschreven zijn, ben je snel geneigd om mee te gaan in het verhaal van het hoofdpersonage, waardoor je regelmatig op het verkeerde been gezet wordt. De verhalen hebben over het algemeen een prima spanningsboog en lopen vaak net even anders dan je verwacht. Zo begint ‘In delikate kwestje’  verontrustend met de beschrijving van een klein meisje dat in de lente buiten speelt, terwijl een man in zijn auto het meisje observeert. Gaandeweg blijkt dat de man andere, niet minder schrijnender bedoelingen heeft dan je in eerste instantie geneigd bent te denken. Een verhaal dat haast clichématig begint (oudere leraar Duits besluit van het ene op het andere moment niet meer de school binnen te stappen), kan zomaar een andere richting inslaan, waardoor de titel (‘It wol net bite hjoed’) ook nog eens een mooie dubbelzinnige betekenis krijgt.

In verschillende verhalen maakt de auteur bij het opbouwen van de spanning gebruik van terugblikken die het heden in het verhaal even stil leggen. De lezer valt in een bepaalde situatie, heeft meestal vrij snel door waar het zo’n beetje om gaat en raakt geïnteresseerd in de hoofdpersoon, gaat meeleven, meedenken of wat dan ook. Op een gegeven moment moet hij zijn interpretatie bijstellen, soms door zo’n terugblik, maar ook wel door een verrassende draai, waarna het verhaal tot een meer of minder bevredigend einde komt. Het mooie van de meeste verhalen is ook dat er nog wel wat te raden blijft, zonder dat die verhalen blijven steken in ál te grote raadselachtigheden.

Koos Tiemersma geeft wel cursussen ‘verhalen schrijven’. Niet zo gek voor iemand die er als Froon Akker blijk van geeft zelf die kunst goed te verstaan.

tiemersmaFroon Akker – In aap klimt út ‘e beam e-boek (2014)

In 2010 verscheen Hoe blond je aap, een Nederlandstalige roman van de Friese auteur Koos Tiemersma, die vanaf dat moment zelf zijn boeken als e-boeken publiceert onder het pseudoniem Froon Akker. In 2014 is dit boek nu ook verschenen in een Friese versie onder de wat makkelijker te plaatsen titel In aap klimt út ‘e beam.

Want dat is precies wat er gebeurt aan het begin van dit boek: de aap Bobo Skat, eerder ontsnapt uit een dierentuin, zit in het daarnaast gelegen bos in een boom waar hij een vrijpartij tussen twee mensen ziet. Hij klimt uit de boom, trekt de kleding van het stel aan en vanaf dat moment mengt hij zich onder de mensen. Hij kan steeds beter de taal van de mensen hanteren en ook steeds beter als een mens handelen, sterker nog: hij gaat de politiek in.

Bobo komt namelijk in contact met Norbert Schnabel die actief is in de politieke wereld, namelijk in de NP, de Nieuwe Partij, opgericht uit protest tegen de gevestigde partijen. Bobo luistert aanvankelijk bijna alleen maar en herhaalt het liefst wat iemand anders, in dit geval Norbert dus, zegt. Dat is koren op de molen van deze politicus, die het wel fijn vindt dat zijn populistische ideeën zo gemakkelijk bij iemand ingang vinden. Anderen in de partij zijn iets minder enthousiast. Van de een neemt Bobo dan ook wel erg gemakkelijk diens plaats in, de meeste anderen zijn niet blij met het donkere uiterlijk van Bobo. Voor dat laatste wordt een simpele oplossing gevonden: Bobo’s haar wordt geblondeerd en zo staat Bobo niets meer in de weg om lijsttrekker te worden.

Dat gegeven levert een lekker leesbaar, mild-satirisch boek op. Natuurlijk, je moet als lezer even mee willen gaan met het verhaal van de aap die zich als mens gaat gedragen en menselijke taal en politieke ideeën leert onder andere door les te krijgen van de hond van Norbert Schnabel, Spooky. Hond en aap maken een deal: Bobo zal ’s avonds de knip van de tussendeur open doen, zodat Spooky naar de boekenkast kan gaan om te studeren; in ruil daarvoor zal Spooky Bobo bijles geven.

De ‘onrealistische’ scènes tussen de hond en de aap leveren enkele vermakelijke taferelen op. Een beetje storend is het dan bijna als flinke stukken in het boek een wat meer realistisch karakter hebben, zoals de ontmoeting in de Amsterdamse sigarenwinkel van Hajénius tussen Baljé, een politicus die niet lang geleden overgestapt is van Hollandsch Glorie naar de NP, met de leider van Hollandsch Glorie, Gerda Waltz, duidelijk gemodelleerd naar Rita Verdonk. Zo’n scène heeft toch een wat andere toon dan de toon in de fragmenten waarin de dieren een rol spelen. Vooral de aparte, op zijn minst naïef te noemen, percepties van Bobo zijn vaak grappig, zoals zijn ontmoeting met ‘Jezus’ in de trein die hem een in zijn ogen te klein broodje verkoopt, zodat hij passagiers verderop waarschuwt met de woorden ‘Jezus belazeret jim allegear’.

Ook het hoofdstuk van het lijsttrekkerscongres in de Utrechtse Jaarbeurs komt wat moeizaam op gang omdat we het begin daarvan zien via de ogen van een gewoon personage, maar het wordt meteen weer amusant op het moment dat Bobo een zeer korte en vrij idiote toespraak houdt waar hij veel succes mee oogst. Ook de manier waarop Bobo omgaat met de ‘aanslag’ die tijdens die bijeenkomst op hem gepleegd wordt, is grappig.

Zo is dit boek bij vlagen behoorlijk humoristisch en het heeft daarnaast een duidelijke, misschien iets te veel voor de hand liggende boodschap. Zo deelde de auteur in een interview mee dat hij het op een gegeven moment tijd vond om als schrijver iets te zeggen over de manier waarop iemand een politieke carrière kan bereiken met vrijwel alleen ongenuanceerde kreten. En dat laat hij in dit amusante boek op een heldere en vlotte manier zien.

In 2008 verscheen Kening Kees van Cornelis van der Wal, een sleutelroman met een tamelijk scherpe satire op politieke gebeurtenissen en personen in Friesland. In aap klimt út ‘e beam is een veel mildere satire die ook niet direct ingaat op concrete gebeurtenissen, al zijn er duidelijke toespelingen op de Nederlandse politieke situatie. Soms lijkt de satire ietsje bijtender, bijvoorbeeld in de beschrijving van het optreden van beveiliger Reggie, die het helemaal eens is met de mening van de NP over buitenlanders. In onvervalst stadsdialect meent Reggie: ‘dy bútenlanders kenne nyt eens fetsoënlek oanze taal prate’, om even later aan de stagiair van het hotel te vragen: ‘Hee eikel, waaro is hiero de pindakaas’?

tiemersmaFroon Akker – Einum e-boek (2012)

Koos Tiemersma (1952) debuteerde als Friese romanschrijver in 2002 met De ljedder en is, als we het Friese Boekenweekgeschenk van 2007 meerekenen, inmiddels aan zijn zesde Friese roman toe. Sinds twee jaar publiceert hij onder het pseudoniem Froon Akker voornamelijk e-boeken. Zijn nieuwste boek,Einum, is als e-boek verkrijgbaar zowel in het Fries als in het Nederlands.* Het begint met de intrigerende zin: “Nee, in spesifyk plan hie Seiurus Noveboracensis net.” Die Seiurus Noveboracensis blijkt een vogeltje te zijn, een Noord-Amerikaanse waterlijster. Wat volgt is een levendige natuurbeschrijving: het vogeltje fladdert wat, eet nog wat wurmpjes en besluit dan het licht achterna te gaan.

Zes keer krijgen we zo’n kort hoofdstukje te lezen over de eigenzinnige trek van dit vogeltje, die uiteindelijk in een wiel bij Einum eindigt, wat een invasie van vogelaars teweegbrengt, zoals twee jaar geleden in werkelijkheid ook plaats vond op Vlieland. Daartussendoor lezen we telkens drie hoofdstukken waarin bewoners van het dorpje Einum beschreven worden. Einum, ergens aan de waddenkust, stelt niet veel voor; één van de jongeren in het dorp, Agnetha, noemt het een ‘plak dêr’t allinnich sukkels en âlden fan dagen it úthâlde kinne, dêr’t elk perspektyf smoart yn de fette klaai’.

In het eerste hoofdstuk maken we kennis met Elsa Wientjes, een licht-neurotische jonge vrouw die naar haar eerst cliënt in de thuiszorg moet. Al gauw komen we erachter dat Elsa niet zo’n hoge dunk van zichzelf heeft en daarin ook lekker gestimuleerd wordt door haar moeder. Het duurde wel even voordat ik een beetje gewend was aan de opvallende stijl waarin de auteur deze hoofdstukken geschreven heeft: veel lange zinnen die met komma’s aan elkaar geplakt zijn en die wel een halve bladzij in beslag kunnen nemen, met dialogen zonder aanhalingstekens en al**. Aanvankelijk riep dat behoorlijk wat irritatie op, maar gaandeweg wende het wel. Die stijl geeft de roman een zekere gedrevenheid. Ook geeft het vaak goed de wat doordraaiende gedachten van de personages weer die allemaal wel wat aparts hebben.

Zo komen we onder anderen de zestienjarige Agnetha tegen, een onzekere puber met een moeder die een webwinkel met vouwfietsen en seksartikelen heeft en een vader met een wietplantage. Er is een pedofiel die naar Einum gevlucht is en hoopt daar een rustig leven te kunnen leiden; of een kunstenaar die na de dood van zijn moeder door zijn oma is opgevoed en nu in het oude schooltje woont. Al die hoofdstukken over deze mensen lijken losse verhalen. De personages hebben soms wat meer contact met elkaar omdat ze leden van een gezin zijn, maar dan weer lijken ze aanvankelijk nauwelijks contact met elkaar te hebben: de een ziet de ander wel eens voorbij rijden of lopen. Maar toch is het boek gemakkelijk een roman te noemen door de verbindende rol van het dorp Einum. Ook heeft een groepje inwoners een gezamenlijk probleem: hun straatje zal gesaneerd worden, een klassiek ambtelijk eufemisme voor platgooien.

De sfeer verschilt per hoofdstuk. Zowel hilarisch als schrijnend is bijvoorbeeld het verjaardagfeestje met een stijve schoonfamilie, ontroerend het portret van het oude stel met de dementerende vrouw die door haar man verzorgd wordt; het stel zorgt uiteindelijk voor de apotheose van het boek. Een heel enkele keer lijkt de auteur het verhaal niet helemaal in de hand te hebben. De reactie van Klaas en Wil die bang zijn dat de wietplantage ontdekt wordt als Einum overspoeld wordt door een invasie van vogelaars en er dus ook politie komt, is wat overdreven. Maar voor de rest zit de roman ingenieus in elkaar. Dat komt ook door de rol van Seiurus Noveboracensis die misschien nog wel de meest verbindende factor is.

Afgezien van de schrijfstijl doet Einum in meerdere opzichten denken aan boeken van Vonne van der Meer. Die schreef drie boeken met verhalen over een aantal interessante vakantiegangers in huisje Duinroos op een Waddeneiland. Meer nog dan de verhalen in Einum lijken dat losse verhalen die samen toch een roman vormen. Maar er is meer: in haar roman Ik verbind u door (2004) laat Van der Meer zien hoe een ogenschijnlijk kleine gebeurtenis kan uitgroeien tot een catastrofe. Iets dergelijks gebeurt ook in Einum. Het besluit van een klein vogeltje in Canada leidt tot een ontroerend tragische climax in een klein dorpje aan de Waddenzee. Froon Akker heeft door de uitgangspunten en de constructie van zijn nieuwe roman, gecombineerd met een gedreven schrijfstijl een zeer boeiende roman afgeleverd.

Naschrift: Na het toekennen van de Gysbert Japicxpriis 2015 aan Koos Tiemersma voor Einum verscheen het boek ook in een papieren uitgave.

* Allebei voor de belachelijk lage prijs van € 4,95 via www.froonakker.nl.

** Twee volslagen willekeurig voorbeelden van dergelijke zinnen:
“Mei har kofje rint se nei it rút, achter har rattelet Thomas stoef troch, se moat harsels twinge en lústerje nei syn praat, de wurden fan it plakbriefke wimerje har foar de eagen, fansels hat er gelyk, se moat mar ôfwachtsje oft har frijwilligerswurk by de Wrâldwinkel omset wurde kin yn in betelle baan, yn alle gefallen hat de feriening har útnoege om deroer te praten, se hat de kwalifikaasjes en soe goed passe, yn har eardere wurk wie it har taak de fabrikaazje fan klean safolle mooglik út te besteegjen oan lannen mei lege leanen dêr’t mei help fan bakken pestisiden de balen katoen sa ta de grûn út sjitte om dêrnei troch willige bernehantsjes ferwurke te wurden ta klean foar de eksport, no wurket se út in tsjinoerstelde filosofy wei, in earlike priis foar earlik wurk, ik lykje wol in bekearling, mimeret se wylst se útsjocht oer it lânskip, de stramme ikkers dy’t straks wer bewurke wurde sille, befike troch ploegen, ynsiedde, bespuite en dan wer roaid, de hiele syklus spilet him hjir ôf en sy makke der diel fan út, siet in skoftlang op de earste rang.” (p.97)

“Wêr komsto no wei, freget se Klaas as dy deryn komt, fan bûten, seit er, ik wit net wat der te rêden is mar de Kwelderdyk stiet fol mei auto’s, se lûkt oan ‘e skouders en wiist nei de kofje, dat dochsto mar, ik rêd wol mei de gebakjes, pantsjes, foarkjes, no dat sjocht der mar lekker út, wat sil ik ris nimme, hielendal net goed foar my mar goed dat dokter dit net sjocht haha, in litany dy’t alle jierren herhelle wurdt mar it draait der altyd opút dat elkenien mei smaak de fetbrot opsnasket om wat noch tusken de tosken of achter it keunstgebit plakken bliuwt fuort te spielen mei in pear slokken kofje út it boerebûnt, folle lanliker kin it net en dan hellet Mira mei in heimsinnich gesicht it kado út ‘e tas, krekt as hie gjinien dit ferwachte, it is in doaze, ried ris wat deryn sit?” (p. 158)

tiemersma-mindgamesKoos Tiemersma – Mind games. Fertelling fan in kaartehûs Boekewikegeskink (2007)

In dit Friese boekenweekgeschenk beschrijft Koos Tiemersma (geb. 1952) in zeven hoofdstukken de ‘droomreis’ van bergbeklimmer Age Roda als hij een harttransplantatie ondergaat. Het is een reis van een paar dagen, die hij maakt tijdens de uren durende operatie, samen met Ron Ferry, de Amerikaanse misdadiger van wie hij het hart krijgt nadat deze in de gevangenis zelfmoord gepleegd heeft. Tiemersma kreeg in 2000 de Rely Jorritsmaprijs voor een verhaal en debuteerde in boekvorm met De ljedder in 2002, waarna nog twee romans volgden. Hij wordt geprezen om de doordachte structuur van zijn boeken en zijn levendig modern Fries, beide elementen ook duidelijk aanwezig in deze novelle. Misschien zit het boekje voor een boekenweekgeschenk zelfs wat te ingenieus in elkaar, met songs van John Lennon, maar ook de mythe van Orpheus en Euridice als inspiratiebronnen en een (goddelijke?) stem die de hoofdpersoon op weg stuurt, onder andere om Lennon uit het dodenrijk mee te krijgen. Maar je hoeft niet alle lagen van dit boekenweekgeschenk te doorzien om te genieten van het bij vlagen spannende verhaal.

tiemersmaKoos Tiemersma – De Ljedder (2002)

Het is een joodse gewoonte om een jaar na een begrafenis een eenvoudige steen (matseewa) op het graf te zetten, als afsluiting van de rouwperiode. Jacob Nauta, de hoofdpersoon van De ljedder, de debuutroman van Koos Tiemersma, ziet het als zijn plicht om zestig jaar later een matseewa op te richten voor een joodse onderduiker uit de Tweede Wereldoorlog: hij plaatst zeven basaltblokken. Het plaatsen van die zeven basaltblokken vindt plaats in even zoveel hoofdstukken.

Jacob Nauta heeft wat goed te maken, vindt hij. Wat dat precies is, weet hij zelf misschien wel niet eens en ook de lezer, die stukje bij beetje meer te weten komt van wat er zich zestig jaar geleden heeft afgespeeld, begrijpt Nauta niet helemaal. Ja, “goedmaken wat verkeerd ging”, maar waarom wil hij dat, na zestig jaar? Dat is overigens niet de enige vraag waarop de lezer niet het precieze antwoord krijgt. Ook in de geschiedenis van Job Wasserman, de man voor wie Nauta een monument wil oprichten, blijven zowel voor Nauta als de lezer gaten zitten.

Koos Tiemersma heeft dat ongetwijfeld met opzet gedaan en het is bepaald niet het enige waardoor deze roman zo intrigeert. Het boek is bijzonder knap opgebouwd. Zes van de zeven hoofdstukken bestaan uit veertien (twee maal zeven) genummerde delen. Elk van die hoofdstukken wordt ingeleid door een fragment waarin de ruim zeventigjarige Jacob Nauta zelf commentaar geeft op het leggen van een steen en de overleden Job direct aanspreekt. Middenin elk hoofdstuk staat een fragment, getiteld ‘De ljedder’. Het eerste deel daarvan is cursief gedrukt en daarin daalt Nauta symbolisch de ladder van zijn bestaan af; de rest van dat fragment speelt zich af in het heden, als hij op een oude joodse begraafplaats de stenen neerlegt.

Maar het is niet alleen de uiterlijke manier van opbouwen die imponeert. Het gaat vooral om de zorgvuldige manier waarop de lezer in de hoofdstukken informatie krijgt over wat er zestig jaar geleden gebeurd is. Daardoor blijft de 360 bladzijden tellende roman tot het einde toe boeien en het mag best gezegd worden dat Tiemersma daarmee een verrassend goed boek heeft geschreven. Koos Tiemersma (1952), opgegroeid op een boerderij, is schoolmeester en gitarist en zanger in de Friese groep Blaublau. Hij zong in de groep Skift die in 1996 de finale van het Noord Nederlandse Liedjesfestival won met één van zijn nummers. In 2000 won hij een Rely Jorritsmaprijs voor het verhaal ‘Job/in alter’. Dat verhaal heeft hij uitgewerkt in De ljedder.

De geschiedenis van De ljedder begint in 1942. Jacob Nauta is 11 jaar en woont met zijn vader, moeder, pake, beppe en een tante op een boerderij in Friesland. Daar stapt op 13 juni een man het erf op die in het Nederlands aan Jacob vraagt of zijn vader thuis is. Deze Job Wasserman, een Duitse jood die via Hilversum naar Friesland gekomen is, komt als onderduiker op de boerderij. Jacob is geïntrigeerd door alles wat er gebeurt, niet alleen door de oorlog en de onderduiker. Hij krijgt ook te maken met een eerste verliefdheid en is er erg mee bezig te begrijpen hoe mensen met elkaar omgaan.

De elfjarige Jacob begint de grote mensen in zijn familie en daarbuiten steeds beter te doorzien. Hij krijgt echter niet alle informatie, net zomin als de lezer, die het verhaal in de ik-vorm via Jacob te horen krijgt. Jacob snapt bijvoorbeeld niet waarom zijn vader ruzie heeft met de dominee, waardoor het gezin overstapt van de gereformeerde naar de hervormde kerk. Hij snapt wel de consequenties, als zijn vriendinnetje, de dochter van de dominee, het op gezag van haar vader uitmaakt.

Het is prachtig om een paar maanden lang de ontwikkeling van het jongetje Jacob te volgen. Dat komt ook doordat Tiemersma een heerlijke stijl van schrijven heeft. Hij gebruikt regelmatig poëtisch aandoende beelden en veel stukken zijn ontroerend en humoristisch tegelijk. Niet dat er onbedaarlijk goede grappen in staan, maar meer dan eens lees je passages die op zijn minst een glimlach oproepen. Bijvoorbeeld een scène ‘Praatsje-Under-It-Kofjedrinken’, waarbij Jacob op zijn schuilplekje ziet hoe onder tafel knieën en voeten driftig met het gesprek meedoen. Of de momenten dat Jacob doorheeft dat hij met ’toneelspel’ de grote mensen om de tuin kan leiden. Ook subtiel-humoristisch is het stuk dat Jacob analyseert hoe zijn moeder op verschillende manieren ’toemar’ kan zeggen. Of af en toe een probleempje dat ontstaat als Jacob nerveus wordt omdat hij van het Fries naar het Nederlands moet overschakelen. Zo noemt hij iemand die de bijnaam Klaas Brechje heeft, opeens Klaas Brugje.

Een intrigerend detail is ook de hond waarmee Job komt aanzetten. Het hele boek door wordt gesproken over een hond, LeviStrauss, maar het is wel een hond met twee koppen en acht poten. In één fragment, halverwege het boek, als Jacob met LeviStrauss door de weilanden naar de vaart loopt, blijken het toch gewoon twee honden te zijn: Levi is niet bij de vaart weg te slaan, terwijl Strauss het water niet vertrouwt en een eindje uit de buurt blijft. Terug bij de boerderij ligt de hond weer eendrachtig te slapen op zijn mat bij de liguster.

Aan het begin van het boek weet de lezer al dat Job niet meer leeft, blijkbaar de oorlog niet heeft overleefd en vermoedelijk op de oude joodse begraafplaats ligt die op de eerste bladzij van het boek wordt beschreven. Toch blijft het spannend omdat maar langzaam duidelijk wordt hoe de tragedie zich heeft afgespeeld en zelfs na de laatste bladzij is nog niet alles helemaal duidelijk. Maar dat is niet erg. Het verhaal is rond, zegt Jacob aan het eind: “Myn ferhaal is rûn, ik ha de put derút. Ik sil werom op hûs oan, de âld reed op, oer it spoar, it omkearde paad, dat pake en heit ienris rûnen mei in deade op ‘e hânkarre, de skeppe derneist. Wat sille minsken, dy’t my tsjinkomme, tinke? In lege karre, in auto, in âldere man, allinnich. En foar it earst hawwe se gelyk.”

En dat is een alleszins bevredigend eind van een voortreffelijk boek. Voor mij een echte verrassing dat iemand als debuut zo’n prachtroman kan schrijven. Over het algemeen zijn de kritieken op dit boek behoorlijk positief. Merkwaardig negatief lijkt het oordeel van Josse de Haan, die kritiek levert via zijn alter ego Ika, in ‘Baskyske brieven 3’ in het internettijdschrift Farsk. Daarin noemt Ika De ljedder “in ordinêre âlderwetse boereroman yn in opknapt jaske” en zegt hij dat het een “optocht boek is en net in trochlibbe roman”. Wat dat laatste betreft: alsof ‘bedacht’ zou uitsluiten dat een roman ook doorleefd kan zijn! Gelukkig bewijst De Haan met zijn eigen Nanette dat bedacht en doorleefd heel goed samen kunnen en dat is volgens mij ook met De ljedder het geval.

(juni 2003)

Van der Veldeprijs naar Tiemersma