
De Poëtyske Edda. Oerset troch en mei yntroduksje en ferklearjende oantekeningen fan Willem Schoorstra (2020)
De Edda is een verzameling goden- en heldenverhalen die stammen uit het vroegmiddeleeuwse IJsland. Er bestaat een zogeheten ‘Proza-Edda’ in het begin van de 13e eeuw opgeschreven door Snorri Sturluson, die naast de mythologische verhalen ook de voorschriften weergeeft hoe ze verteld moeten worden. Daarnaast is er de Poëtische Edda met de verhalen in de vorm van gedichten die geschreven zijn met allitererend rijm. Van de meeste van die verhalende gedichten is de bron de Codex Regius, een 13e-eeuws IJslands handschrift dat pas in 1643 ontdekt werd.
Deze Poëtische Edda is nu in het Fries vertaald door dichter en prozaschrijver Willem Schoorstra die ook een introductie schreef en verklarende aantekeningen geeft bij de gedichten. De uitgave is prachtig verzorgd, met illustraties van tekenaar-tatoeëerder Elbrich Schoorstra. Zij maakte voor het boek tekeningen en initialen geheel in Oudnoorse stijl die goed bij de sfeer van de verhalen passen.
Het boek begint met een introductie (in het Fries) door Willem Schoorstra. Daarin vertelt hij eerst hoe hij met de Edda in contact is gekomen en hoe hij besloot om de Poëtische Edda in het Fries te vertalen. Hij neemt aan dat er een overeenkomst geweest moet zijn tussen de oerverhalen van de Scandinavische en Germaanse (dus ook Friese) stammen, en in het Oud-Fries zijn wel wetsteksten overgeleverd, maar bestaat geen verzameling mythologische verhalen.
Daarna schrijft Schoorstra kort over de oorsprong en de datering van de gedichten en over de compositie en de verschillende edities van de Edda. Voordat de Friese vertaling begint, is er een uitvoerige ‘Inleiding tot de poëtische Edda’ van Simon Halink, een Nederlandse wetenschapper die zich verdiept heeft in de geschiedenis en cultuur van IJsland en verbonden is aan de Universiteit van IJsland. Hij gaat uitgebreid in op de aspecten die Schoorstra al in zijn introductie aanstipte en geeft een essentiële toelichting op de inhoud en de betekenis van de verhalen.
Even essentieel als de algemene inleiding van Simon Halink zijn de korte inleidingen van Willem Schoorstra bij de afzonderlijke gedichten. Bij de eerste gedichten zijn ze alleen al essentieel omdat de lezer er nog moet inkomen: in de manier van vertellen, maar ook in de sfeer waarin de mythologische gedichten zich afspelen. Zeker de eerste vier gedichten lezen wat moeizaam, en dat heeft slechts gedeeltelijk te maken met de Friese vertaling van Schoorstra, maar vooral met de weinig verhalende aard van die gedichten. Bij de latere, meer verhalende gedichten is de inleiding ook vaak erg handig, bijvoorbeeld alleen al omdat de god Odin telkens een andere naam (of verschijning) heeft.
Het eerste gedicht is de Voluspa, ‘De profetie van de zieneres’, waarschijnlijk één van de bekendste gedichten uit de Edda. In 62 stanza’s (strofen) vertelt de volva (zieneres) het hele verhaal van de schepping (en nog daarvoor) tot de ondergang, niet alleen van de wereld maar ook van het godenrijk. In de laatste stanza’s herrijst dan de aarde weer. Schoorstra wijst, terecht, op de sterke en levendige beelden in het gedicht. En hij waarschuwt de lezer alvast dat het gedicht wel eens lastig kan overkomen: “It is pas nei’t de lêzer him de nammen en de foarfallen eigen makke hat (mei help fan de ferklearjende noaten) dat dy begjint te begripen hoe’n effekt dit gedicht hân hat op dyjingen dy’t it net allinne begriepen, mar ek fielden.” Eerlijk gezegd duurde het wel even voordat ik zover kwam.
Dat komt ook omdat Schoorstra een andere, op zich ook te respecteren, keus maakt dan bijvoorbeeld Marcel Otten die de Poëtische Edda in het Nederlands vertaalde. Die vertaalt heel bewust allerlei namen van bovennatuurlijke wezens, dierennamen en namen van bijfiguren die een poëtische betekenis hebben, en dan krijgt een opsomming van tientallen namen als in de schepping van de dwergen (stanza 9-17) toch een heel ander karakter. Schoorstra heeft ervoor gekozen om de IJslandse namen te laten staan, al is hij daar niet geheel consequent in, zoals in stanza 11:
Nyi en Nidi, Noard en Súd,
East en West, Alþjofr en Dvalin,
Bivar, Bavor, Bombur en Nori,
An en Anar, Ái en Meawolf
In de Nederlandse vertaling van Otten luidt deze stanza als volgt:
Wassende en Slapende Maan,
Noord en Zuid,
Oost en West, Meesterdief en Draler,
Bibber en Glitter, Papzak en Schrompel,
Vriend en Vechter, Oeropa en Medewolf
Voor mij kwam de taal waarin de Edda geschreven (of in dit geval vertaald) is ook wat moeizaam tot leven. Schoorstra kiest ervoor om ‘met het grootste respect voor de brontekst’ tegelijkertijd zowel betekenis als ‘sjongsumens’ (letterlijk: zangerigheid) zo goed mogelijk te verwezenlijken. Het lijkt er echter op dat dicht bij de brontekst blijven nogal eens wat wonderlijk, archaïsch geconstrueerde zinnen en ouderwetse woorden oplevert. Dat is overigens een verwijt dat de moderne Nederlandse vertaler van de Edda ook zijn voorganger Jan de Vries onder andere verwijt. In ieder geval leest de Nederlandse vertaling van Otten over het algemeen wat levendiger dan de Friese vertaling van Schoorstra, al wen je op den duur wel aan de taal en verschilt die ook wel per gedicht – en dat zal niet alleen aan de vertaling op zich liggen.
De drie volgende gedichten konden mij ook qua inhoud nog niet zo bekoren. ‘De wurden fan de Hege’ (‘De woorden van de Hoge’) is bijvoorbeeld niet veel meer dan een opsomming van gedragsregels en raadgevingen. Het derde gedicht, ‘De wurden fan Vafthrudnir’, is al iets levendiger: een dialoog tussen de god Odin (in de gedaante van Gagnrad) en de reus Vafthrudnir die elkaar vragen stellen om te zien wie het meeste weet. Maar ook hier zou het een verschil maken om namen te vertalen, zoals Otten doet, bijvoorbeeld in stanza 27: ‘Windkoud heet hij, hij is vader van de winter, / de Heerlijke is vader van de zomer.’ (In het Fries van Schoorstra: ‘Vindsval hjit er, Winter syn heit, en Svasud de heit van Simmer.’) In het vierde gedicht, ‘De wurden fan Grimnir’, zit al wat meer verhaal (de god Odin wordt – in de gedaante van Grimnir – gemarteld door een koning die aan het eind van het verhaal in zijn eigen zwaard valt), maar het is vooral ook weer een niet te volgen opsomming van namen van plekken waar de goden wonen, van verschijnselen, rivieren en rijdieren.
Maar dan, vanaf het vijfde gedicht, ‘De reis fan Skirnir’,
komt de Poëtyske Edda tot leven. Niet voor niets noemt Schoorstra in zijn korte
inleiding dit één van de levendigste en beeldrijkste gedichten van de Edda. De
oorspronkelijke dichter buit de mogelijkheden van de dialoogvorm waarin dit
gedicht geschreven is helemaal uit en Schoorstra heeft daar een tamelijk vlot
leesbaar Fries van gemaakt met behoud van ouderwetse elementen, zoals
bijvoorbeeld te lezen is in de stanza’s waar vruchtbaarheidsgod Freyr, (de
tweelingbroer van Freyja, de godin van liefde en vruchtbaarheid) verkikkerd
raakt op een dochter van een reus:
‘Yn Gymirs hoven seach ik rinnen
in faam dy’t my behage,
Har earmen bylken en do waarden
strieljend loft en see.’
‘Mear lije mei
ik har as hokker feint in faam
ek mar yn earder tiid;
fan Ase noch elf winsket nimmen
dat wy tegearre wêze sil’
Als een soort afsplitsing van Freyr gaat Skirnir dan op weg om het meisje voor Freyr te veroveren. Als dat met lieve woorden en geschenken niet lukt, vuurt hij een reeks bedreigingen op haar af waar de honden geen brood van lusten. En dat werkt wel!
Minstens zo overdreven en daardoor lekker smeuïg beschreven is ‘It lied fan Harbard’, dat een chaotische scheldpartij is tussen de god Odin in de gedaante van de veerman Harbard, en de god Thor die naar de overkant van de rivier wil. En zo volgt het ene plastisch vertelde verhaal na het andere. Daarin worden allerlei avonturen van goden, reuzen en machten beschreven, vergelijkbaar met de mythologische verhalen uit de klassieke en oosterse mythologieën. Zo moet er een niet te tillen grote ketel geritseld worden om voor veel personen tegelijk mede (godendrank bereid van honing) te maken of moet de gestolen hamer van Thor teruggevonden worden. Er is sprake van voorspellende dromen en van ongeëvenaarde scheldpartijen, zoals van de irritante god Loki, en er wordt flink gedronken.
Naast de mythische verhalen over goden, vaak ook met levenswijsheden, zijn er de heldenverhalen. Dat zijn sprookjesachtige verhalen, waarin veel gereisd wordt, op paarden maar ook op een everzwijn of wolf. Er wordt gebruik gemaakt van toverspreuken, zoals in ‘De tsjoensangen fan Groa’ (‘De toverzangen van Groa’) of van een godsoordeel. Er wordt vooral veel in gevochten en gesneuveld. Daarbij gaat het er meestal niet erg zachtzinnig aan toe, er wordt veel geweld gebruikt en wreed gemarteld. Maar er wordt ook veel geliefd, getrouwd en er worden kinderen gemaakt. Er zijn verhalen die we ook kennen via andere bronnen, zoals verhalen uit het Nibelungenlied over Siegfried (IJslands: Sigurd),Brünnhilde (IJslands: Brynhild) en Gudrun. In ‘Het opsommen van Rig’ wordt de ontstaansgeschiedenis van de mensheid in drie standen uit de doeken gedaan.
Ook in deze verhalen staan soms opsommingen van namen die in de vertaling van Schoorstra vrij nietszeggend zijn – Schoorstra zelf schrijft in de inleiding bij ‘Het eerste gedicht van Helgi Hundingsbani’: De plaknammen (…) ha ta in protte diskusje laat. Guon fan dy plaknammen sil grif nei bekende lokaasjes ferwiisd ha, mar troch de geografyske betizing en de oerfloed oan foar ’t neist mytyske nammen, is der lang om let net folle mei wissichheit fan te sizzen.” Maar ik zei het al eerder: het maakt toch uit of je – zoals in stanza 8 – een vrij weinig zeggende opsomming van IJslandse namen laat staan of dat je, zoals in de eerder genoemde Nederlandse vertaling een poging doet die namen te duiden (wat Schoorstra trouwens heel sporadisch doet in de ‘verklarende aantekeningen’ bij de gedichten):
Hy joech Helgi syn namme, joech him Hringstadir,
Solfjoll, Snaefjoll, en Sigarvoll,
Hringstod, Hátún, en Himingvangi,
Riste Sintfjotli’s broer mei in bloedslang út.
Hij gaf hem de naam Helgi, hij gaf hem Ringstad,
de Zonnebergen, Sneeuwbergen en Zegevelden,
Ringstad, Hoogburg en Hemelse Weide;
hij rustte Sinfjötli’s broer uit met een bloedslang.
Hoezeer de Edda een bijeengeraapte verzameling van (verhalende) gedichten is die zijn oorsprong vindt in de orale traditie en door verschillende schrijvers in verschillende periodes gemaakt zijn, laten vooral de heldengedichten duidelijk zien. Hoewel bepaalde helden in tal van de verhalen een rol spelen, is er toch moeilijk een samenhangend verhaal van te maken. De vorm van de gedichten verschilt ook enorm: soms is er, net als in sommige godenliederen, een dialoogvorm, soms wordt er in meer of mindere mate gebruik gemaakt van stukjes uitleggend proza tussen verschillende gedeelten van een lied, in enkele geval (‘Over de dood van Sinfjotli’ bijvoorbeeld) is het verhaal alleen maar in proza.
De vertaler van de gedichten komt de lezer op verschillende manieren tegemoet. Hij leidt hij alle gedichten kort in en legt daarbij uit wat de plaats is van het gedicht in het grotere geheel en hij legt, heel noodzakelijk, vaak uit wat de situatie in het gedicht is en wat in het algemeen de betekenis van de gebeurtenissen is. De ene keer wijst Schoorstra er in zijn inleiding bij een gedicht (‘De wurden fan Sigrdrifa’) op dat de meeste kenners dit gedicht zien als een samenraapsel van fragmenten waar geen echte verhaallijn in te ontdekken valt, een andere keer (bij ‘In koart gedicht oer Sigurd’) dat de dichter wel verschillende bronnen gebruikt heeft, maar daar een mooi geheel van gemaakt heeft.
Achterin, na alle gedichten, geeft Schoorstra per gedicht ook nog eens ‘verklarende aantekeningen’. Wat mij betreft hadden die wel gewoon in de inleiding per gedicht opgenomen mogen worden. Want daarin staat vaak nuttige en voor de leesbaarheid ook noodzakelijke informatie over bepaalde namen bijvoorbeeld, en over poëtische uitdrukkingen (‘kenningen’) in de Edda. Ten slotte is er een index van de ongeveer achthonderd namen die in de Edda voorkomen. Hoewel, een echte index is het niet; het is een alfabetische namenlijst zonder paginaverwijzingen. Wel wordt bij de namen aangeduid om wie of wat het gaat, bij voorbeeld een reus, een rivier, een zaal, een hert, een zoon of dochter van iemand, vader van een wolf, de maan, enzovoort.
Wat een prachtig werk Willem Schoorstra ook geleverd heeft met deze unieke vertaling van de Poëtische Edda in het Fries, het is dan jammer dat hij een heel enkele keer de lezer een beetje in de steek laat en wat slordig of incompleet lijkt. Zo zijn bijvoorbeeld niet alle namen uit de gedichten in het namenregister of verklarende aantekeningen terug te vinden. En ik vind het ook wat vreemd dat ik de ondertitel van ‘It gedicht fan Atli’ (“Atlakvida in Grœnlenzka”) pas enigszins kan snappen als ik bij het gedicht erna (‘It Grienlânske gedicht van Atli”) aangekomen ben. Voordat ik daar aankwam had ik al elders gekeken: de Engelse versie van Wikipedia geeft bij het lemma Atlakviða prima uitleg. En Marcel Otten vertaalt ‘Atlakvida in Grœnlenzka’ gewoon met ‘De Groenlandse ballade van Atli’. Misschien te simpel – omdat dat ‘Groenlandse’ wat omstreden is, maar in ieder geval duidelijker dan deze ondertitel onvertaald en niet toegelicht over te nemen.
Maar goed, dat is misschien muggenziften, want meestal biedt Schoorstra met zijn vertaling en met de toelichtingen voldoende houvast om de tekst goed te lezen. Friesland kent een rijke traditie aan vertalingen van andere talen in het Fries. Dat varieert van kinder- en jeugdliteratuur tot klassieke en moderne wereldliteratuur. Vaak vertaalde iemand uit pure liefhebberij voor zowel het oorspronkelijke werk als de Friese taal een boek. Wat dat betreft staat Willem Schoorstra met deze vertaling van de ‘Poëtyske Edda’ in een mooie traditie.