Beart Oosterhaven

Beart Oosterhaven – Koarde fan ‘e tiid. Gedichten 1991-2016 (2017)

oosterhavenBeart Oosterhaven (1956) is als dichter geen veelschrijver. In 1976 kreeg hij een Rely Jorritsmaprijs voor een gedicht, zijn debuut in boekvorm verscheen in 1979. In 1990 publiceerde hij zijn tweede dichtbundel, In leech fermidden, met daarin gedichten geschreven tussen 1979 en 1989. Eind 2017 kwam zijn derde dichtbundel uit: Koarde fan ‘e tiid, met als ondertitel ‘gedichten en liettekstoersettings 1991-2016’. In de bundel staan 24 gedichten en zeven vertalingen van liedteksten.

De zeven vertalingen/bewerkingen van Engelstalige songs staan in de laatste afdeling, als een soort toegift. Drie teksten zijn oorspronkelijk van Leonard Cohen. De vier andere vertalingen zijn van bluesnummers, waaronder nummers die gezongen zijn door Howlin’ Wolf en B.B. King. Oosterhaven, musicograaf en taalkundig medewerker bij de Fryske Akademy, is een fan van die muzieksoort; hij schreef aan het begin van deze eeuw Friestalige nummers voor de bluesgroep Chickens Go Mad. Muziek speelt overigens ook regelmatig een rol in andere gedichten, onder andere in de laatste twee van de vier gedichten uit afdeling 3. In ‘Klassike rock’ verwerkt de dichters liedjes van de rockgroep Deep Purple en het laatste gedicht van die afdeling heeft als titel de naam van blueslegende ‘Robert Johnson’.

In de eerste drie afdeling van deze bundel staan 24 oorspronkelijke gedichten. Daarin schrijft Oosterhaven onder andere over zijn manier van dichten, die hij vergelijkt met schilderen en die soms bestaat uit het schrappen van wat hij de vorige dag geschreven heeft. De verklaring daarvoor: “want de nacht / joech klearrichheid”, staat er in het gedicht ‘It skrassen’. In het gedicht ‘Online’ zegt de dichter dat hij een danser is op het koord van de tijd. In dat gedicht speelt Oosterhaven mooi met woorden met meer betekenissen, zoals in de laatste twee strofen:

ûnder my
gjin ynternet

dêr’t ik fal
is ’t sykjen
om ‘e nocht

Het gedicht ‘Lykwicht’ gaat over een man die de oorlog meegemaakt heeft en de gevolgen daarvan altijd met zich meegedragen heeft. In weinig woorden maakt de dichter duidelijk hoe de man alleen verder heeft kunnen leven door de steun van zijn vrouw. Als die er niet meer is, blijft er maar één ding over:

ferrek mar seiste

in paad allinne
woest net gean

De tweede afdeling van de bundel bestaat uit een cyclus van vijftien gedichten en gaat grotendeels over het aftakelende landschap in de buurt van Welsrijp waar de dichter woont. De cyclus begint nog niet zo negatief met de beschrijving van het voor de vierde of vijfde keer maaien van het weiland. Dat levert toch maar mooi allemaal verschillende tinten groen op: “net oars / as in orgasysk / fergnûgen / foar it each. Maar verderop in de cyclus duiken steeds meer negatieve dingen op die het landschap aantasten en verpesten. Soms zijn het straaljagers, dan weer vliegtuigen die hun condensstrepen in de lucht trekken. In ‘Kear’ gaat het over het verdwijnen van een verre horizon en dat gedicht begint dan ook met de verzuchting “wêr is de romte keard / fan fyftjin jier ferlern?” In ‘Wynstreken’ komt het geluid uit alle vier de windstreken: uit het noorden en zuiden wegverkeer, uit het oosten het geluid van een tractor en uit het westen niet alleen het geluid van paarden, maar ook de hele dag door geblaf van honden.
Oosterhaven is op zijn best in deze gedichtencyclus, waarin hij overigens niet alléén maar de aftakeling van het vertrouwde landschap laat zien. Soms is er in de hoogzomer een nacht met meerstemmige harmonie en eindigt een gedicht met “wat in lûd / wat een frede”, of kan hij op een heel stille augustusavond genieten van een biertje. Een heel enkele keer roept de dichter wat lichte ergernis op, bijvoorbeeld door al te opzichtig een dichterstrucje als enjambement toe te passen of merkwaardige beeldspraak te gebruiken, zoals in de eerste strofe van ‘Augustusjûn’:

it reid ferweegt
net
wylgen, elzen, flearen
as in stânbyld stean
en stjerren oan ‘e loft
allyksa

Ik kan me niet helemaal voor de geest halen hoe sterren in de lucht als standbeelden staan, maar afgezien daarvan zijn deze goed leesbare gedichten, in al hun eenvoud, het lezen waard. Het siert de dichter ook dat hij zich, in de Welsrijper polder in ieder geval, bewust is van zijn eenvoud en kleinheid:

Wjelsriper polder

fâlden binne ’t mar
yn in dobbe
gjin weachslag fan
rêdeboaten op ‘e Mississippi

dit lyts beweech
hellet gjin krunen
it set gjin sânkerl
oan ‘e dyk

wjerspeegle yn
sok wetter
bliuwt
myn bestean
de lege delta

Uitgeverij Hispel, tegenwoordig zetelend in Loenen aan de Vecht, zorgde er weer voor dat Jelle F. Post zijn idee over de titel van de bundel op de voorkant kon verbeelden. Dat alles resulteerde in een mooi verzorgde bundel die, hoe bescheiden ook, in een flink deel van de gedichten aardig wat zeggingskracht toont.

 

Beart Oosterhaven – In leech fermidden Gedichten 1979-1989 (1990)

Vertaler (van jeugdboeken) en dichter Oosterhaven publiceert in deze tweede dichtbundel gedichten die hij schreef tussen 1979 en 1989. De bundel is verzorgd uitgegeven met een pentekening van Douwe Y. Tiemensma, voor wie de dichter het gedicht ‘Tij’ schreef in een toepasselijke vorm van één woord per versregel. Aan de vorm besteedt Oosterhaven duidelijk aandacht, zonder gebruik te maken van klassieke vormen, op een enkele haiku na en het sonnetachtige ‘Restauraasje’. Oosterhaven is wel een geëngageerd dichter genoemd. Dat is hier onder andere te zien in gedichten als ‘Weachslach Beirut’ en ‘Intifadah’, maar evengoed in het dichter bij huis liggende ‘Buorlju’. Net als in zijn eerste bundel De polsslach (1979) kunnen we via de poëzie een kijkje nemen in het innerlijk van de dichter. Duidelijke beelden gebruikt hij dan meestal, zoals in ‘Stream’, waarin hij zegt gedwongen te zijn weer onbekende woorden te schrijven.