Baukje Zijlstra

zijlstraBaukje Zijlstra – De koma-korrektor (2018)

Naast haar werk als freelance corrector en redacteur schrijft Baukje Zijlstra (Dokkum, 1967) in het Nederlands en het Fries. Ze won diverse Nederlandse en Friese prijzen voor haar verhalen, waaronder in 2013, 2015 en 2016 een Rely Jorritsma Priis. De koma-korrektor is haar debuutroman. Het is het verhaal van een man die vroeger in Nederlands-Indië gediend heeft en nu in coma ligt, en dat van zijn dochter, die corrector is bij een krant en bezig is een boek over haar vader te schrijven.

Het boek waar Betty aan werkt, gaat over het Indië-verleden van haar vader, Siemen Vonk. Die heeft in de Tweede Wereldoorlog ondergedoken gezeten en heeft zich, samen met zijn vriend Jappy, direct na de oorlog opgegeven om als vrijwilliger naar Nederlands-Indië te gaan. Aanvankelijk met het doel om tegen de Japanse bezetting te vechten, maar na de capitulatie van Japan zou het uiteindelijk zijn om de Indonesische opstand te bestrijden. In Nederlands-Indië heeft Siemen een dienstbevel geweigerd – hij ging ondanks een bevel niet achter sluipschutters aan – en is daarvoor in 1948 door de ‘Krijgsraad te Velde’ veroordeeld tot anderhalf jaar gevangenisstraf.

Betty wil meer weten van dat verhaal over haar vader en duikt in de geschiedenis. Ze heeft al wel wat van het relaas van haar vader op een rijtje gezet, maar dat verhaal stokt, nu Betty geen antwoorden meer krijgt van haar vader die in coma ligt. Ze beseft steeds meer dat het verhaal zo nooit af komt. Betty zit een groot deel van haar vrije tijd aan het ziekenhuisbed van haar vader. Ze praat tegen hem, hoewel ze uiteraard niet weet of hij er iets van hoort, en zo komen we veel te weten van wat Betty doet en denkt. Ondertussen heeft ze ook e-mailcontact met haar broer Benno die op reis is door Indonesië om daar de plekken te fotograferen die te maken hebben met het verhaal van vader Siemen.

Niet alleen het verhaal van haar vader en vooral de vraag waarom hij dat bevel geweigerd heeft, brengt Betty in beroering, ook haar persoonlijk leven dreigt op de schop te raken. Haar werk als corrector is al niet zo uitdagend en als er weer een reorganisatie komt bij de krant waar ze werkt, moet ze hard gaan nadenken over wat ze eigenlijk zou willen. Het maken van de juiste keus daarin levert nog wel wat problemen op en daar ligt ook een mooie parallel met de geschiedenis van haar vader. Op grond van zijn overtuiging en gevoel nam Siemen Vonk, gedwongen door de omstandigheden, een moedige beslissing om nee te zeggen tegen een dienstbevel, terwijl hij wist wat voor consequenties dat zou hebben. Betty Vonk wordt door de omstandigheden nu ook gedwongen een keus te maken.

Het boek is verdeeld in zeven hoofdstukken die elk weer onderverdeeld zijn in veel verschillende paragrafen. Het verhaal wordt niet helemaal continu verteld. Zo wisselen binnen de hoofdstukken verleden (Siemen in 1945-1948) en heden (Betty in het begin van de 21e eeuw) zich telkens af en wisselt regelmatig het perspectief, en ook de verteller. Zijlstra gebruikt boven de paragrafen de tekens die een corrector in een tekst gebruikt om bepaalde correcties aan te geven. Ze maakt het de lezer op die manier erg (of misschien wel té) gemakkelijk om te weten in welke tijd een bepaalde passage zich afspeelt, bij wie het perspectief ligt of tegen wie de verteller zich richt. Het teken voor het omdraaien van letters of woorden geeft aan dat er een beschrijving volgt van Betty in het ziekenhuis, in de passages die volgen op het teken om van twee woorden één woord te maken spreekt Betty bij het ziekenhuisbed tegen haar vader. Een e-mail aan Benno wordt voorafgegaan door het teken dat aangeeft dat er een koppelteken geplaatst moet worden, zijn antwoord aan Betty volgt op het teken dat er een woord ingevoegd moet worden, enzovoort.

Zo is er bijvoorbeeld nog een teken dat aangeeft dat een paragraaf zich in of net na de oorlog afspeelt en dat zijn de passages waarin de lezer langzaam maar zeker het grootste deel van de geschiedenis van vader Siemen te lezen krijgt. Daarover krijgen we ook informatie in de paragrafen die voorafgegaan worden door het teken om van één woord twee woorden te maken, waarin Betty Jappy ontmoet, een oude makker van haar vader – zowel uit Driesum waar Siemen woonde, als uit Nederlands-Indië waar Jappy en Siemen samen in het Nederlandse leger dienden. Al die passages worden vaardig afgewisseld, waardoor de informatie goed gedoseerd verteld wordt en de vaart en de spanning in het verhaal blijven. Daar is eigenlijk niet veel op aan te merken, behalve dat het soms wat te bedacht en niet altijd bezield overkomt. Dat laatste komt misschien ook wel doordat Zijlstra zoveel geschiedenis (over de periode 1945-1948 in Nederlands-Indië) in het verhaal verwerkt.

Die bezieling is er in veel stukken juist wel. Zo weet Zijlstra een mooi ingehouden emotionele toon aan te slaan in de passages waarin de dochter naar haar vader kijkt die in coma ligt:

Ik soe sa graach hearre watsto no te sizzen hast, watst tinkst en sjochst, mear as oait doe’t we noch gewoan mei-inoar prate koenen. Kom, ik lis myn holle efkes neist dines op it wite kjessen neist dyn wite hier, neist dyn wite holle, efkes harkje oft dat de stilte ek trochbrekt. Noait ferlegen west om in praatsje, en no bist sa stil heit, sa stil. (p.49)

Een enkele keer slaat de auteur een beetje door in een poging om het verhaal levendig maken en dan gebruikt ze een kinderlijke of streekromanachtige stijl die uit de toon valt. Als Siemen na de oorlog in het leger gaat om in Nederlands-Indië te vechten, krijgt hij een hutkoffer waar hij zijn naam en nummer op schildert:

Sa, noch efkes in laach kranten op it gers, blikje iepenwippe mei in skroevedraaier, efkes reare mei in kachelhoutsje en skriuwe mar. De V wie maklik, krekt sa as er eartiids as lyts jonkje de seefûgels yn de loft tekene, dat gie noch wol. No de O. Potferdoarje, sjochste, dêr gie it al hielendal mis. Hy koe noch gjin sirkel tekenje, it like mear op in kwal. O ja, dat koe der ek noch wol by, in smoarch ferveplak op ‘e sydkant. Binnen tsien minuten hie er de prachtig glânzjende kiste nei de barrebysjes holpen. (p.61)

Datzelfde kinderlijke toontje zit ook in een aantal stukken waarin Siemen Vonk in zijn coma gebeurtenissen uit Indonesië herbeleeft. Natuurlijk probeert de auteur hier op de een of andere manier de toon van een comateuze patiënt weer te geven, maar erg overtuigend zijn die passages niet:

Dêr is de folgjende halte. Ha wy hjir earder west? Wat is dit, wêr is dit? De minsken rinne fuort noch foardat wy der binne. Se rinne net, se drave. Se drave oft har libben dêrfan ôfhinget. Wat seit er? Wat seit korporaal Kamp? ‘Fjoer! Fjoer!’ Wa’t fuortrint is skuldich, oan wat dan ek. Pelopors? Ik sjoch bern, froulju en bern. Ik sjoch it wol, hy ûntwykst myn eagen. Hy wit wol dat wy oer dit soarte fan dingen hiel oars tinke. (p.115)

Gelukkig overheersen de goed geschreven fragmenten de minder goede ruimschoots. Een van de aardige dingen die het wisselen van perspectief oplevert, zit in de brieven die broer Benno als antwoord op de brieven van zijn zus schrijft. Via die brieven krijgen we een klein kijkje in het hedendaagse Indonesië en steevast aan het eind van een brief van Benno staan opsommingen van ‘wat hij wél gezien heeft’ en ‘wat hij niet gezien heeft’. Dat laatste slaat dan op dingen die hij kent van de foto’s of verhalen van zijn vader en die er nu niet meer zijn, zoals tweewielige karretjes met ezeltjes ervoor die verschrikkelijk geslagen worden, oceaanstomers van de Rotterdamsche Lloyd, deftige dames in lange witte jurken of zandwegen waar hele stukken van weggeslagen zijn. Eén brief besluit met:

Dit is wat ik net sjoen ha:

Neat! Ik mis neat út heit syn foto-album of ferhalen. Neffens my hat heit hjir noait west. It is suver in opluchting: neat wat der net mear is, neat dat ûntychlik feroare is, neat dat júst wol of júst net oan heit tinken docht, neat dat foaral oan wat oars tinken docht, gewoan samar in grutte stêd yn Azië. Hearlik, dy echt ienentweintichste-iuwske smog. (p. 146)

Ook mooi levendig beschreven zijn de taferelen die Betty meemaakt naar aanleiding van de reorganisatie bij de krant. Een goed voorbeeld daarvan is de passage waarin Betty voor het eerst een gesprek moet voeren met de mensen van P&O. Ze weet soms niet goed wat ze op de vragen antwoorden moet, voelt zich bij vlagen in de hoek gewerkt. Zo wordt er van haar aan het eind van het gesprek verwacht dat ze een handtekening zet onder een klacht tegen haar chef:

Dit hie ik noch noait earder meimakke. Wie dit no sjantaazje? Sa’n bedriuw wie it dochs ek wer net. Of wie it dat wurden miskien, yn de rin fan de jierren? Alle prinsipes oerboard kipere, tagelyk mei it famyljebedriuwgefoel? […] Wat dienen wurknimmers yn sokke gefallen? Iiskâld weromstoareagje? Skodhollend de stoel achterútskowe? Mei slaande doarren it pand ferlitte? Ik die neat fan dat alles. Ik suchte ris djip en frege suver wat benaud oft ik efkes nei de wc mocht. Ik draafde de gong troch en noch gjin fiif tellen letter hong ik boppe de toiletpot te kokhalzjen. (p. 93)

En er staan meer mooie passages in het boek, bijvoorbeeld in brieven van Betty aan Benno, waarin ze vertelt over de toestand van hun vader, over haar eigen wederwaardigheden en over de vorderingen van het boek. Tegen het einde van het boek vraagt Betty zich af:

Wêr’t ik sa stadichoan wol lêst fan begjin te krijen: ik fiel my suver wat skuldich. Wêr yn de goedichheid bin ik, binne wy mei dwaande? Ik sykje minsken op, belje by har oan of belje har op, stel fragen dy’t har hiele libben oer ‘e kop helje, skriuw alles op yn in oantekenboekje, knik noch wat, sis ja en amen, fersis dat ik nochris weromkomme of nochris belje sil, ek as ik wit dat dat net wier is, ek as ik sjoch of hear dat se iensum binne, dan gean ik hastich op hûs oan, tikje alles oer op myn laptop, skrabje tekst byinoar as is it rôversguod, ferhale, fragminten, wurden, ik tel de wurden, want ik stel my foar dat hoe mear wurden ik haw, hoe tichter ik by de wierheid kom. As dat gjin waansin is … (p. 229)

De lezer krijgt aardig wat informatie over de geschiedenis vlak na WO II in Nederlands-Indië/Indonesië en die geschiedenis heeft Zijlstra over het algemeen knap in de roman verweven. Maar misschien wel het belangrijkste: zonder dat het er al te dik bovenop ligt, slaagt Zijlstra er heel goed in de parallel uit te werken tussen de beslissing die vader Siemen genomen heeft en de beslissing die Betty uiteindelijk neemt. En ook al kun je je als lezer afvragen hoe dicht je ten slotte bij ‘de waarheid’ komt, de auteur weet in ieder geval een fraai einde te componeren, waarin de verschillende lijnen van het verhaal alleszins bevredigend worden afgewikkeld.

In interviews vertelt Zijlstra dat ze naar aanleiding van een cursus literaire non-fictie in 2009, bij Jan Brokken, Judith Koelemeijer en Frank Westerman, het verhaal van haar vader opschreef die ooit in Nederlands-Indië een bevel weigerde uit te voeren. Nadat haar vader was overleden, liet ze het idee varen om het verhaal uit te breiden en besloot ze een deel van de gegevens in een roman te verwerken. En ze koos er uiteindelijk voor om de roman in het Fries te schrijven: De koma-korrektor. Dat is een goede keus geweest die een mooie roman heeft opgeleverd. De uitleg van de ambiguë titel geeft de auteur zelf door voorin de roman niet alleen de woordenboekbetekenissen van de onderdelen ‘korrektor’ en ‘koma’ op te nemen, maar ook de uitleg van de bestaande samenstelling ‘koma-korrektor’.