Baukje Wytsma

wytsmaBaukje Wytsma – Sân wylgen Gedichten (2010)

In haar negende dichtbundel voor volwassenen bouwt Baukje Wytsma (journaliste, liedjesschrijver, dichter, 1946) nog steeds verder op elementen die haar debuut in 1980 kenmerkten.

Veelzeggend is daarbij de cyclus ‘Sân wylgen’ waarmee de bundel begint. In het eerste van de vijf gedichten uit die cyclus schrijft Wytsma over de zeven wilgentakken die haar opa heeft geplant en nu zijn uitgegroeid tot zeven grote bomen. Terwijl ze dode takken verbrandt, hoort ze niet alleen de mondharmonica van haar opa, maar ook zijn stem, maar zo dun dat ze bang is dat ze misschien wel zelf verzint wat ze hoort. Vanuit het heden kijken naar het verleden en dat verleden deels weer opnieuw beleven is een van de thema’s die al in haar eerste werk naar voren kwamen.

Daarnaast speelt ook in de nieuwe bundel het (Friese) platteland, met in een deel van de gedichten ‘het dorp’, in vrijwel elk gedicht weer een grote rol, net als de seizoenen. Heel vaak is het zomer, ‘zichtbaar zomer’ zelfs, nu eens ‘warmer dan ooit’ of ‘eeuwig zomer’ en de zomerregen kan weldadig zijn of een zomernacht zoel. Maar ook de winter kan een eeuwigheid duren, als verse sneeuw valt of de kou bijtend is. Dat gevoel van eeuwigheid kwam ook voor in de tweede bundel van Wytsma, It blau fan de Hortinsje uit 1984, net als het tegenover of, vaak beter, het naast elkaar zetten van jong en oud zoals in het gedicht ‘De lytse jonge by it finster’, waarin een kleine jongen onder andere een oude, wankelende man voorbij ziet komen. Een strofe uit dit gedicht, dat de dichteres in opdracht schreef voor acteur en regisseur Romke Toering bij diens afscheid van toneelgezelschap Tryater:

De lytse jonge by it finster sjocht it ritme fan de
dingen dy’t bewege op it spylflak yn de tiid,
leit de ferbylding fêst yn syn ûnthâld.
Hij slacht de eagen del en swijt om letter alles
hoeden te beneamen. 1)

Er zit niet veel verrassends in deze nieuwe bundel, maar de vraag is of dat ook zou moeten. Van de nieuwe bundel van Rutger Kopland merkte een recensent op: “Wat als eerste opvalt, is dat zijn poëzie zo weinig anders is geworden. Het niveau is hoog, de taal is helder, de thema’s zijn hetzelfde gebleven.” Datzelfde kunnen we zeggen van deze nieuwe bundel van Baukje Wytsma. De vergelijking met Kopland gaat overigens verder. Ook qua opbouw, sfeer en deels qua thematiek doen de Friese gedichten van Wytsma wel denken aan de Nederlandse gedichten van Kopland. Net zoals Kopland kan Wytsma een persoon in een gedicht weer terughalen, of dat nu pake is, of de niet altijd als zodanig benoemde moeder of misschien wel een geliefde, en zo de tijd laten wegvallen, zoals in ‘Spegeling’:

Ik seach in spegeling fan dy yn it finster,
in skym fan wa’tsto wiest, in frjemde
boarterij fan plak en tiid, alles waard
wiid yn my en tiid foel wei.
Ik seach wat ik sjen woe yn de skimer fan
de dei, ûngrypber wie it byld dat ik heinde.
Ik seach in spegeling fan dy yn ’t finster,
ûnoantaastber lok dat foar it gripen lei. 2)

De vierde afdeling van de bundel bestaat uit drie gedichten plus een cyclus van zes gedichten over het kaatsen. In het eerste gedicht, ‘Hillige groun’, beschrijft de dichteres de plaats van de belangrijkste kaatspartij van het dorp: ‘In stikje lân, in iisbaantinte oan it Swin, neat wie it eins. / Mar sneins, de earste fan septimber, alle jierren wer, / hilllige grûn. Alles wat keatse koe op skerp: merkepartij!’ 3) Het is geen verrassing welk dorp de dichteres daarmee verraadt: haar eigen geboorte- en woonplaats Reduzum, waar tijdens de kermis op de eerste zondag van september de KNKB Seniorenpartij plaats vindt. Reduzum zal dus ook wel het uitgangspunt zijn geweest voor de dertien gedichten in het tweede deel van de bundel, met de titel ‘Doarp’. Maar dat is verder niet van belang, want hoe de dichteres daarover schrijft, zou het over elk dorp kunnen gaan waar de tijd soms stilgestaan lijkt te hebben.

Het meest apart zijn nog de gedichten in de laatste afdeling, ‘Distânsje’, waarin de dichteres zich van haar geëngageerde kant laat zien. In ‘Nammeleaze froulju’ steekt ze de loftrompet over de naamloze vrouwen, de machteloze moeders die zwijgen over de pijn van het verlies en troostrijk zingen. In ‘Efter doarren’ gaat het over een jonge vrouw die ‘hier in dit vreemde land’ achter deuren leeft en wordt de aangesproken persoon in het gedicht aangespoord om haar uit haar isolement te halen. Het slotgedicht gaat over de woorden van de dichter die als blinde paarden hun weg zoeken. De lezer mag van de dichteres alles doen waar hij zin in heeft, ‘mar slút de blinen net foar / it skurve swijen fan de nacht.’ 4)

1. De kleine jongen bij het raam ziet het ritme van de
dingen die bewegen op het speelvlak in de tijd,
legt de verbeelding vast in zijn geheugen.
Hij slaat zijn ogen neer en zwijgt om later alles
voorzichtig te benoemen.

2 Ik zag een spiegeling van jou in het raam
een schim van wie je was, een vreemd
spel van plaats en tijd, alles werd
wijd in mij en tijd viel weg.
Ik zag wat ik wilde zien in de schemering van
de dag, ongrijpbaar was het beeld dat ik ving.
Ik zag een spiegeling van jou in het raam,
onaantastbaar geluk dat voor het grijpen lag.

3 Een stukje land, een koek-en-zopiekraam aan het Zwin, niets was het eigenlijk. Maar op een zondag, de eerste van september, elk jaar weer, heilige grond. Alles wat kon kaatsen op scherp: kermiswedstrijd.

4 maar sluit de blinden niet voor het geschonden zwijgen van de nacht.

wytsmaSjoerd Bottema & Baukje Wytsma – De stien Boekewikegeskink 2006

Sjoerd Bottema, prozaschrijver, en Baukje Wytsma, voornamelijk dichteres, schreven met De stien een perfect boekenweekgeschenk. Zowel de wat gewonere, als de meer literair ingestelde lezer zal er plezier aan beleven. De laatste zal meer dichtregels en andere verwijzingen naar de literatuur herkennen en meer genieten van de verschillende stijlen die de schrijvers de twee hoofdpersonen laten hanteren. Beide lezers zullen gegrepen worden door het verhaal. In de eerste twee brieven, eerst een korte van de vrouwelijke hoofdpersoon, dan een langere van de man, wordt de ontmoeting tussen beiden beschreven. Ook blijkt dat de relatie al langere tijd voorbij is en dat vooral de man dat betreurt. In de volgende brieven wordt steeds duidelijker dat de twee nooit meer bij elkaar zullen komen. De man heeft de vrouw bedrogen met haar beste vriendin en zij zal hem dat niet vergeven. Dat wordt des te schrijnender omdat in de brieven van de man langzaam maar zeker aan het licht komt met welk geheim jeugdtrauma hij rondgelopen heeft. Uiteindelijk blijven beiden met hun eigen verdriet alleen achter.

wytsmaBaukje Wytsma – Lokaal 13 (2000)

Lokaal 13 is een bundel met poëzie voor jongeren, waarbij de jongeren goed aangevoeld worden en soms bijna volwassen benaderd worden. Baukje Wytsma schreef eerder wel kinderpoëzie, meestal echte kinderversjes. De poëzie in deze bundel staat echter dichter bij haar ‘volwassen’ poëzie. Die ‘volwassen’ poëzie (bijvoorbeeld in haar laatste bundel Thúslûd) had vaak (voor een deel) de kindertijd als thema en dan nogal eens de kindertijd die voorbij is of verstoord wordt. Dat heeft soms een nostalgische, weemoedige klank.

Maar die nostalgische klank vinden we niet in deze bundel. Daar zijn meestal kinderen/jongeren de hoofdpersoon in een gedicht en vrijwel zonder uitzondering worden die jongeren met grote nuchterheid, soms zelfs anekdotisch beschreven. De ‘zweverige romantiek’ waarop Wytsma wel eens kritiek heeft gekregen is hier geheel afwezig. Romantiek is er gelukkig wel: bijvoorbeeld in het gedicht ‘Fytstas’ is een ik-figuur aan het woord die vertelt dat de ik-figuur bijna elke dag voorbij gefietst wordt door een jongen, waarbij de ik-figuur hem goed observeert. Soms heeft de ik-figuur geluk: dan moet de jongen wachten bij het stoplicht en: ‘Soms komme ús fytstassen / dan tsjin mekoar oan.’ Dergelijk anekdotische gedichten komen vaker voor en bijna allemaal eindigen zulke gedichten met een beeld dat makkelijk blijft hangen, zoals het aanraken van de fietstas, maar ook in het gedicht over de meisjes op zondagmiddag, na een nachtje stappen (‘The day after’, dat eindigt met: ‘Se wankelje, se laitsje.’ Zo simpel, maar je ziet precies hoe de meisjes gaan. Een enkele keer geeft de slotregel zelfs een humoristisch effect: in het gedicht ‘Nijsted’ stelt iemand zich voor dat hij zomaar op straat doodgaat, zonder dat degene die voor hem loopt het merkt, terwijl degene die achter hem loopt over hem struikelt en vloekt; dat zijn dan de laatste woorden die hij hoort ‘en dan faaks / ek noch net iens / yn geef Frysk.’ Die humor is overigens ook in enkele andere gedichten terug te vinden.

Als de dichteres beelden gebruikt zijn ze soms kinderlijk eenvoudig en juist heel voorstelbaar, bijna letterlijk zichtbaar, zoals in ‘Rekkenje’: ‘De sliep / gappet stadich / ûnder de doar troch (…)’. Voor jongeren, ook voor diegenen die nooit eerder poëzie lazen, zijn die gedichten heel goed te volgen. Maar daar laat Wytsma het niet bij: er staan ook gedichten in die een stapje verder gaan, er staan gedichten in waarbij ongetwijfeld de lezers die niet willen nadenken afhaken, maar zo gaat dat nu eenmaal met literatuur en vooral met poëzie. Een kort gedicht als ‘Eigen wei’ bevat in zijn acht regels een paar beelden die misschien nog niet eens zo moeilijk zijn, maar waar de lezer, ook de volwassen lezer toch even bij stil moet staan en datzelfde geldt voor het wat langere gedicht over de eenzame demonstrant. Naast de anekdote van die demonstrant wordt in dat gedicht heel wat meer verteld en dat geldt in nog sterkere mate voor het gedicht ‘Frjemdling’ of ‘Skûlplak foar de nacht.’

De bundel is ook mooi opgebouwd. Na een wat anekdotisch begin staan wat ‘moeilijker’ gedichten; op het moment dat na een paar van dat soort gedichten de lezer zou kunnen afhaken, komt de humor om de hoek, of volgen weer wat anekdotischer gedichten of een gedicht dat opeens in kwatrijnen verdeeld is en eindrijm bevat of een gedicht dat met klanken speelt. De afwisseling is groot, zonder dat het een rommeltje wordt.

Dit is een bundel jongerenpoëzie van een kwaliteit die in het Nederlands misschien wel vaker voorkomt (Van Lieshout, Hofman), maar voor het Fries heel bijzonder is. Deze gedichten zijn geschreven voor jongeren en zullen inderdaad door jongeren met enige interesse voor poëzie goed gelezen en gewaardeerd kunnen worden, maar menig volwassen poëzieliefhebber zal er ook van kunnen genieten. Die volwassene heeft misschien wel wat last van de vormgeving van de bundel, die helemaal op jongeren gericht is. Veel kleurenfoto’s lijden de aandacht voor de tekst wel eens af en ook de noodzaak om de bundel negentig graden te draaien zal wel speelsheid moeten voorstellen.

Baukje Wytsma – Heech gers (1987)

In een aantrekkelijk grijs omslag met groene letters en groene grassprieten steekt een meer dan voortreffelijke inhoud: poëzie die direct bij eerste lezing aanspreekt en die tot voortdurend herlezen uitnodigt. Net als in de vorige bundels droomt de dichteres van het kleine paradijs waarin volwassenen niet meer thuis lijken te horen. Ze is weemoedig (maar niet somber) over het leven dat met het verstrijken van de tijd langzaam maar zeker aftakelt. Mooi wordt dat gesymboliseerd in een cyclus van vier sonnetten (Ochtend, Dag, Avond, Nacht). Daaruit blijkt ook, naast een voortreffelijke beheersing van de taal, een fantastische vormbeheersing, die, ook al valt dat bij eerste lezing nauwelijks op, in alle gedichten aantoonbaar is. In veel gedichten speelt de natuur een grote rol, met name de bloemen, die ook niet aan de steeds voortgaande seizoenswisselingen kunnen ontkomen. Met deze bundel bewijst Baukje Wytsma hoog te zadelen op de Friese muzenberg!

Baukje Wytsma – It blau fan de hortinsje (1984)

In deze tweede dichtbundel van de in 1946 geboren Baukje Wytsma komt hetzelfde thema naar voren als in Noch ien slach om ‘e buorren (1980): de tijd die niet stil blijft staan. Het motto van de bundel: ‘Zover als ik terugdenken kan, zie ik een gevoel van eeuwigheid’ wijst op dat thema en op wat de dichteres noemt het vergankelijk-onvergankelijke. In het le gedicht ziet ze als kind een vrouw (de moeder?) en aan haar voeten de bloeiende hortensia. Het verleden (vader, moeder) speelt een kleinere rol dan in de le bundel, ook zijn de gedichten wat minder ironisch en speels, misschien wat minder toegankelijk. De toon is ernstiger, woorden als angst, dood en onmacht duiken vaker op, al ziet de dichteres ook altijd een goeda keerzijde. Het ‘in memoriam’ voor Hoatse de Jong zet de dood naast het ontluiken van jonge blaadjes na de winter; naast angst is er de geliefde of een paar kinderogen. Een hortensia-blauw omslag maakt deze bundel rijke poëzie stijlvol af.

Baukje Wytsma – Noch ien slach om ‘e buorren 2e printinge (1982)

Na enkele bundels kindergedichten was dit eind 1980 de eerste dichtbundel voor volwassenen van Baukje Wytsma. In april 1982 bleek een tweede druk van deze bundel noodzakelijk en dat is niet geheel onbegrijpelijk. De gedichten zijn zeer eenvoudig en het onderwerp zal veel mensen aanspreken. Het is nostalgische poëzie, want de dichteres staat stil bij het feit dat de tijd zo snel gaat en ze keert in de gedichten bewust terug naar het dorp waar ze opgroeide en naar het ouderlijk huis met heit, mem, beppe. Heel persoonlijk en vaak heel ironisch schrijft ze over het ouder worden. Die ironie en de speelsheid die soms naar voren komt, maken de bundel ondanks het onderwerp nergens zwaarmoedig. Eén van de dingen uit de jeugd die de dichteres niet wil vergeten, is de reuk van de vlierbloesem. Heel toepasselijk siert een bloeiende vliertak, getekend door Marijke van Dijk, het omslag van deze goed verzorgde bundel.