Bartle Laverman

LavermanBartle Laverman – In echte Fries (2016)

De gedichten in In echte Fries, de dertiende dichtbundel van Bartle Laverman, sluiten qua stijl en thematiek naadloos aan bij zijn eerdere werk. Ook het gebruik van beeld, in dit geval schilderijen van Laverman zelf, gebeurt niet voor het eerst.

In de eerste maanden van 2016 was er in het Fries historisch en letterkundig centrum Tresoar een mini-expositie van schilderijen van Laverman onder de titel ‘Is der ek Fryske ferbylding?’. De olieverfschilderijen doen in kleur en beeld in de verte soms aan Van Gogh denken en zijn geschilderd in een bewust haast kinderlijke stijl. Bij de schilderijen hingen ook gedichten en deze gedichten zijn nu weer samengebracht met de schilderijen. Dat wil zeggen, met foto’s van die schilderijen die in formaat variëren van 60 x 50 tot 130 x 90 en nu uiteraard teruggebracht zijn tot het paginaformaat van de bundel (23 x 17).

De schilderijen, die verder los staan van de gedichten, laten zien dat er in Friesland wel degelijk verbeelding is, in ieder geval bij de schilder. Ook de toeschouwer moet met zijn verbeelding aan de gang, want de beelden in de schilderijen zijn niet compleet ingevuld. We zien een leeg bootje op zee, een tamelijk leeg interieur van een slaapkamer en keuken of een interieur met een tafel waarop een vis ligt, soms met de zee waarop een vissersboot door het venster als achtergrond. Een mooi spel, waarbij de kijker zich moet afvragen wat je nu eigenlijk ziet en wat je juist niet ziet.

Hoe anders zijn de gedichten. Daar is de verbeelding meestal ver te zoeken, want dat is niet wat Laverman in zijn poëzie wil laten zien, zoals uit zijn eerdere werk blijkt en zoals hij ook in interviews benadrukt. Hij schrijft ook redelijk eenvoudig, gebruikt weinig beeldspraak en laat aan de lezer niet veel te raden over. En ja, daar moet je als (poëzie)lezer van houden.

In het eerste deel van de bundel, getiteld In echte Fries, is Laverman onder andere op zoek naar de – of zijn – Friese identiteit. Wat dat betreft is het openingsgedicht programmatisch. De ik-figuur ziet zichzelf van kinds af aan al als iemand die er niet echt bij hoort: als jongetje op bezoek bij een oom durft hij bij het kievietseieren zoeken niet over de sloot te springen, maar hij komt wel elk voorjaar terug om eieren te zoeken – en niets te vinden. Ook kan hij niet zeilen, geen Elfstedentocht rijden of kaatsen en hij vindt een paard te groot. Toch eindigt hij het gedicht, al sprekend tot zijn ‘Volksgenoten’ met:

ik hâld it graach by
skiep en kij
mar ea
ha ik in ljipaai fûn!
dêrom
sa pleitsje ik foar jim’
slút my
yn jimme mienskip
en neam my
ien fan ús

Het is niet het enige gedicht waarin de dichter met een soort nuchtere, licht ironische blik naar de (eigen) Friese identiteit kijkt. Het gedicht ‘1345’ (en voor wie het niet weet: in dat jaar vond ‘De slag bij Warns’ plaats, waarin de Friezen het leger van graaf Willem IV van Holland versloegen – een gebeurtenis die jaarlijks herdacht wordt door een klein groepje Friezen) gaat over de slachting die toen aangericht werd en eindigt heel laconiek met: “en doe ’t it dien wie / wie der bier”. Het Friese boerenland speelt in menig gedicht een rol,  Grutte Pier komt voorbij in een gedicht met als titel ‘dit mantsje’ en met enige weemoed constateert de dichter dat de Friese literatuur niets is ‘zonder Trinus’ –  dus zonder Trinus Riemersma, inderdaad de belangrijkste Friese auteur van de twintigste eeuw.

Niet altijd blijft Laverman dicht bij huis. In het tweede deel van de bundel, ‘de Laverman’ staan slechts vier gedichten. In alle vier speelt het water een belangrijke rol. In het gedicht ‘de Laverman’ belandt de ik-figuur ‘als wolf’ in ‘het Noordland’ en droomt ervan de hond te zijn van een visser en ziet hoe hij dan met zijn roedel op de toendra’s rent. Maar ook hier is het einde ontnuchterend, zo niet ontluisterend: hij wordt wakker gemaakt en moet als vissersjongen, als laver (leerling-visser) mee met de visser. In ‘de Johanna’ gaat in de laatste regels het schip, met de buik vol makreel (“kreas yn wite kisten / mei iis / op de ôfslach / soe it ús troch de winter helpe”) roemloos ten onder in de golven.

Het derde gedicht uit deze afdeling, ‘de oanspielder’, is een kleine sage: in een Iers kustdorpje spoelt ‘een grote blonde Noordman’ aan. Hij zingt tegen de storm in, staat dagen achter elkaar aan zee, beïnvloedt de kleine gemeenschap door zijn vreemdheid en is op een dag zomaar verdwenen: “mar nimmen / sei in wurd / oer it jonkje / blond en blau-eagich / fan Maggy Doherty.” Vanwege de mooi sober beschreven mythische sfeer in dit gedicht, vind ik dit een van de mooiere gedichten uit de bundel.

Nogal wat gedichten eindigen met regels die aan het gedicht een kleine draai geven, die dienen als (zelf)relativering of, vaker, fungeren als een nadrukkelijke afmaker. Soms is dat net even te voorspelbaar of flauw, zoals in het laatste gedicht van de tweede afdeling over ‘omke Jabik’, die beschreven wordt als een ‘man-bijt-hondfiguur’,  op een gegeven moment struikelt en in de Ee terecht komt. De laatste regels:

ja
spitich dat er net swimme koe’

Ook in de derde afdeling, ‘oan de ein fan ‘e maaitiid’ zit een mythisch element. In het gedicht ‘Yggdrassil’ (een boom uit de Noorse mythologie) wordt een eenzame, oude, grote boom beschreven en ook hier is het einde ontgoochelend:

Yggdrassil
hout foar myn kachel
planken foar myn kiste

Afdeling vier start met het gedicht ‘syklus’ dat begint met de geboorte en eindigt met ‘de lol om de erfenis’. In deze afdeling komt ook de maatschappijkritiek, die we in eerdere bundels wel eens zagen, weer om de hoek kijken, zoals in ‘net dea te krijen’ waarin een oude man in een verzorgingshuis beschreven wordt. Ook het slotgedicht van de bundel – en van de vijfde afdeling ‘hjerstlied’ – toont het engagement van de dichter. In dat gedicht, ‘in begjin’ spreekt de dichter over de puinhopen die veroorzaakt worden door de thans woedende oorlogen en vraagt hij zich af hoe je die rotzooi weer opruimt: met bezem, schep en kruiwagen? In zekere zin humoristisch is zijn oplossing: geen groene baretten om oorlog mee te voeren, maar:

wêrom gjin nichten
yn satinen pakjes
en fuort mar wer:
selsbreide gewearen!

en dan
‘so you think you can dance?!’
as oarloch

yn alle gefallen in begjin

In alle opzichten is deze nieuwe bundel een echte Laverman. De Lavermanliefhebbers en de liefhebbers van tamelijk rechttoe-rechtaanpoëzie komen met In echte Fries goed aan hun trekken. Een lezer die wat meer uitdaging wil, zal wellicht wat teleurgesteld worden, al kan die zich misschien toch uitleven op de foto’s van de kleurrijke schilderijen.

 

lavermanBartle Laverman – Foar elke man in eigen pake (2012)

Dichter/kunstenaar Bartle Laverman (1948, ex-docent filosofie, ex-boer) publiceerde sinds zijn debuut in 1968 meer dan tien Friese dichtbundels. Achterin deze nieuwe bundel staat in twee bladzijden een kort overzicht van dat werk, waarin de adjectieven ‘enig’ en ‘uniek’ wel wat erg gemakkelijk gebruikt worden. De bescheiden bundel zelf bevat twintig redelijk eenvoudige gedichten, zoals gewend van Laverman. In het openingsdrieluikje maken we kennis met een ik-figuur die zichzelf wat wonderlijk introduceert (‘de hond was dood en moeder verveelde zich, dus plek voor mij’) en in het derde gedicht zijn geliefde vindt op de bodem van de zee. Zo sprookjesachtig zijn de andere gedichten meestal niet, die zijn eerder grimmig, zoals ‘Freeslik feest’, een lang gedicht van drie bladzijden waarin een jongetje misbruikt wordt. Er zijn meer gedichten waaruit de wreedheid van de mens spreekt: ‘Wreed paradys’ of de gedichten over opa bij Waterloo, opa bij Verdun, in Treblinka of Shanghai. De bundel eindigt ook niet vrolijk met een venijnig gedicht over de eigen begrafenis en een in-memoriamgedicht. (2012)

lavermanBartle Laverman – Alles komt wer goed (2004)

In de dertig gedichten van zijn tiende bundel borduurt dichter/docent filosofie/schilder/boer Bartle Laverman (1948) verder op eerder werk. Zo wordt de koe Nynke weer van stal gehaald en komt zijn voorliefde voor Friesland en de boerderij weer naar voren in redelijk toegankelijke gedichten. Het eerste gedicht is ‘wolkom yn Fryslân’; het tweede, ‘frsk’, begint met ‘meast plat lân / tusken marren’ en eindigt met de woorden: ‘mar it leafst tusken kij / swije’. In het derde gedicht, ‘Heimkehr 1’ staat: ‘Fryslân is fan minskehân / en kin gjin god / ferfange’. Onder andere in de titel zien we dat Laverman meer wil dan alleen landschapsbeschrijving. De Duitse titel verwijst namelijk naar de filosofie van Hegel (legt Laverman achterin in de aantekeningen uit), waarbij het thuiskomen niet zozeer letterlijk bedoeld wordt, maar meer het vinden van jezelf is. Dat kan de Friese dichter dan zelfs op het gras van Ierland, zoals hij in ‘Heimkehr 2’ laat zien. In verschillende gedichten, waaronder drie nogal satirische gedichten ‘alles komt wer goed’, trekt de dichter fel van leer tegen de manifestatie Simmer 2000. (2004)

Bartle Laverman – Kophimmelje (1999)
Een nieuwe dichtbundel van Laverman, die inmiddels tal van dichtbundels publiceerde. Net als zijn vorige bundels bevat deze bundel nogal toegankelijke gedichten. Zelf noemt hij de gedichten in deze bundel ‘euro-friese’ gedichten omdat hij net als in zijn spreektaal in deze Friese gedichten Engelse en Nederlandse woorden mengt. In het begin van de bundel staan wat gedichten die bepaalde critici maar ook andere kunstuitingen bekritiseren. In het vierde gedicht verlangt de dichter naar het paradijs en in het vijfde gedicht geeft hij zelf antwoord waar dat te vinden is: op de boerderij. Dat is niet nieuw voor Laverman, die in 1996 zijn ‘boerefersen’ bundelde. Evenmin nieuw, bijna ouderwets zou ik haast zeggen, zijn een stuk of zeven gedichten waarin de christelijke (gereformeerde) godsdienst soms op felle wijze belachelijk wordt gemaakt. Deze bundel is uitgegeven met steun van het Literair Produktiefonds. Dat zou er op moeten wijzen dat de bundel van grote literaire waarde is. Misschien dat die waarde vooral ligt in de twee wat langere gedichten waar de bundel mee eindigt. (1999)

Bartle Laverman – Boerefersen 1994-1969 (1996)

Bartle Laverman (1948) publiceerde tussen 1969 en 1994 gedichten in Trotwaer en Hjir, waarvan de meeste gebundeld zijn in acht dichtbundels. Nogal wat gedichten hadden te maken met het boerenleven. Met de bundeling van deze ‘boerenverzen’ lijkt Laverman een periode van dichterschap af te willen sluiten. De 33 gedichten worden omgekeerd chronologisch gepresenteerd. Het eerste gedicht is ongemeen fel van toon: de dichter laat het gemeste kalf zijn te vroege slachting vervloeken; liever zou het nog wat vrij rond willen lopen. want die kans heeft het tot nu toe niet gehad. In de andere gedichten, die overigens zeer toegankelijk zijn, is de toon veel milder. Vaak is het uitgesproken het Friese (boeren)land dat in de gedichten beschreven wordt. Slechts een enkele keer gebeurt dat nostalgisch/idyllisch, vooral als het afgezet wordt tegen de stad. Meestal zit er in de gedichten minstens een zweem van ironie. Het boerenleven is prachtig, maar boer zijn moet wel een hobby blijven. (1996)

Bartle Laverman – Master ûnder protters (1984)

Dit is de zevende dichtbundel van deze in de stad Groningen wonende Friese dichter. De gedichten staan op de oneven genummerde rechterpagina’s, op de linkerpagina’s staat niets, zelfs niet het paginanummer. Wat daarvan de reden is, behalve papierverspilling, is mij niet duidelijk. De vijftien gedichten zijn verdeeld over twee afdelingen. ‘BV de boeren’ bevat twaalf gedichten, waarin de dichter op relativerende, soms zelfs cynische toon, toch niet echt onvriendelijk het Friese boerenleven en landschap beschrijft. De tweede afdeling. ‘Alline bin ik’ komt daar als een soort aanhangsel achteraan. Ze bevat maar.drie gedichten, die over heel andere zaken (angst en teleurstelling van de dichter) gaan, dan de gedichten in de eerste afdeling. 0ok het omslag van Ab Maliepaard, een duidelijk boerenlandschap, past alleen bij de eerste afdeling. Dit is een bundel die ondanks een aantal fraaie gedichten niet helemaal mijn voldoening kan wegdragen. (1984)