Klaske Hiemstra

HiemstraKlaske Hiemstra – Retoer Skylge (2004)

Behoorlijk gek werd ik van Brecht, de hoofdpersoon in Retoer Skylge. Een voorbeeldje: op een gegeven moment heeft Brecht het wilde plan om wat met de kerk te doen. Ze huilt uit bij de buurvrouw, die haar aanraadt eens met de dominee te praten. Brecht vraagt zich ogenblikkelijk af of die dominee getrouwd zou zijn en denkt daar achteraan: “Myn grutte leafde dûmny… Wêrom net?” (p. 139) ’s Middags zit ze bij de dominee. Die ziet haar hulp niet zo zitten en zegt dat ze eerst maar eens wat voor haarzelfmoet doen, bijvoorbeeld een weekendje weg met vriendinnen. Brecht besluit op stel en sprong in haar eentje naar Terschelling te gaan. De volgende ochtend vertrekt ze voor een lang weekend, nadat ze haar kinderen bij haar ouders heeft ondergebracht. Ze stapt in de verkeerde trein en valt bij het overstappen over de rails. Als ze uiteindelijk in de goede trein naar Harlingen zit, herinnert ze zich een belofte: “De belofte fan Skylge! Sil ik dan hjir myn grutte leafde fine? Yn de trein sit gjinien dy’t it wêze kin, faaks aanst op de boat. Ik wit my ynienen hiel goed yn it sin te bringen dat der ien foar my wêze soe. En ik sil him fine ek, of myn namme is net Brecht.” (p.142) Op de boot vallen haar twee mannen op, maar de één lijkt getrouwd, de ander te jong. In het hotel krijgt ze kamer nummer zestien. “Sechstjin! By de tarotkaarten betsjut sechstjin datsto ta ynsjoch komst, en net op in moaie manier. Ferslein sykje ik myn keamer op.” (p. 143).

Dat weekendje Terschelling vindt plaats tegen het einde van het boek, maar daarvoor vinden voortdurend soortgelijke gebeurtenissen plaats. Brecht is een manisch-depressieve vrouw van een jaar of veertig. Ze verlaat haar man Karel en het lijkt mij meer een wonder dat Karel niet haar verlaat, want het leven met Brecht moet geen pretje zijn. Vooral niet omdat ze op een gegeven moment besluit haar pillen tegen haar ziekte niet meer te nemen. Daardoor krijgt ze steeds meer last van de stemmen in haar hoofd en allerlei alternatieve hulpverleners kunnen haar daar niet bij helpen. Brecht laat zich niet helpen, sterker nog: ze denkt dat zij anderen moet helpen.

Ik weet niet goed wat ik met dit boek aan moet. Ik heb me er behoorlijk doorheen moeten worstelen: Brecht gaat maar door met het luisteren naar en gehoor geven aan de stemmen in haar hoofd, met waandenkbeelden over de mannen die ze ontmoet, met de cursussen en therapieën waar ze heengaat, met het schrijven van verhalen en artikelen. Als het de bedoeling van de schrijfster geweest is om te laten zien waar manische depressiviteit toe kan leiden, dan is het een bijzonder geslaag boek. Het boek is in de ik-persoon geschreven en dat betekent ook vrijwel geen relativering of humor. Dat maakte het lezen van dit overigens lang niet slecht geschreven boek voor mij tot een hele klus. Misschien heeft de schrijfster een manisch-depressieve vrouw wel te goed getypeerd.

De proloog, van anderhalve bladzijde vond ik wel veelbelovend: een middelbare scholiere die tijdens de godsdienstles gedichten ‘uit haar fantastische hoofd haalt’ en zich voorgenomen heeft dat ze op elke jongen verliefd zou kunnen worden. Ze hoort thuis een verhaal over iemand die bij vlagen zelf door heeft dat ze gek is. “Doe ’t ik nachts op bêd lei, huvere ik by de gedachte dat ik net mear witte soe wat ik die, en dan ynienen trochkrije soe dat ik de raarste dingen dien hie. Dat ik gek wie.”(p. 6)

En natuurlijk is dat precies wat er met Brecht gebeurt: de meeste tijd heeft ze niet door hoe ze doorslaat. Ook krijg je door flashbacks en herinneringen van Brecht wel een idee van wat er in het verleden al met haar aan de hand geweest is, met haar psychoses en dromen bijvoorbeeld. Maar ik vond het allemaal niet erg spannend, het ontroerde me niet, greep me niet aan, ik werd er integendeel nogal kriegelig van. Aan het eind van het laatste, negende, hoofdstuk neemt ze eindelijk weer haar pillen en verdwijnt de gekte. In de epiloog van twee bladzijden zitten we ineens negen jaar verder. Brecht vertelt over de mannen die ze nog gezocht en ontmoet heeft; ze is blij dat haar kinderen geen tik overgehouden hebben aan haar gekte en ze is tot rust gekomen, zodat het boek kan eindigen met: “Ik tink net faak mear oan wat ik belibbe ha mei de stimmen en de hegere machten. It is in oare wrâld, dêr’t ik net mear wenje. Fansels haw ik noch wol ris lêst fan in pleagjende stim, of in nuvere spanning yn myn lea. Mar dochs. Ik fiel my goed.”